Pieter Kooistra (1922-1998). Wie? Een vergeten, van oorsprong Friese beeldend kunstenaar en filosoof, wiens kunstenaarschap ik hier aan de vergetelheid wil onttrekken. De aanleiding is een bezoek aan het Veerhuis in Varik aan de Waal, Kooistra’s uitvalsbasis vanaf 1974 tot zijn overlijden. Het Veerhuis is na zijn dood verworven door de Stichting UNO-Foundation dankzij de inspanningen van de idealistische ondernemer Henry Mentink. Van hieruit zet Mentink Kooistra’s visie op een nieuw wereldbeeld voort, daarnaast is hij beschermheer van zijn nalatenschap.
Pieter Kooistra. Autodidact, schilder, tekenaar, beeldhouwer, fotograaf en publicist. Dat ik ooit over hem zou schrijven, had ik niet kunnen dromen. Ik heb hem slechts zijdelings gekend, en dan nog in de jaren dat we met elkaar in de clinch lagen over de opzet en functie van zijn troetelkind, de kunstuitleen. We hadden er wijd uiteenlopende opvattingen over. De omvang van zijn kunst is mij pas later duidelijk geworden. Naast zijn kunstenaarschap en zijn directoraat over de Stichting Beeldende Kunst (SBK) in Amsterdam is Pieter Kooistra ook de ontwerper van een wereld hervormend economisch voorstel, het UNO-plan. Dat plan beoogt een zichzelf financierend wereldbasisinkomen, met als doel de vernietiging van de aarde te voorkomen. Feitelijk vormt het de basis onder de activiteiten die Henry Mentink vanuit het Veerhuis in de Betuwe ontplooit, teneinde Kooistra’s gedachtegoed levendig te houden. Ook door zijn werk in zijn vroegere atelier in het Veerhuis te tonen of werk van tijdgenoten te exposeren, zoals van Eugène Brands.
Pieter Kooistra. Het UNO-plan was zijn levensproject, meer nog dan de kunstuitleen. Hij ontwikkelde het in Varik, in de jaren tachtig. Om de ongelijke verdeling in de wereld uit te bannen zou de Verenigde Naties (VN=UNO) een sleutelrol moeten vervullen bij de invoering van een wereldwijd basisinkomen. Dit via zelffinanciering organiseren, was rond 1980 een fris en origineel idee. Kooistra stelde in zijn plan dat de VN het initiatief moesten nemen om naast de gangbare economie een nieuw economisch, ‘supplementair’ circuit op te zetten, waarin iedereen op aarde een basisinkomen zou kunnen verwerven. Hij schreef er twee boeken over.*
Oprichter kunstuitleen
Pieter Kooistra is niet alleen de bedenker van de kunstuitleen, hij zette die in 1955 ook daadwerkelijk op, in Amsterdam. Kort na de oorlog had hij een eigen atelier in Leeuwarden en ‘overleefde’ door mensen te bezoeken en zijn werk aan hen te slijten. In die tijd moet hem het idee om werk van kunstenaars uit te lenen al helder voor de geest hebben gestaan. Vanaf 1949 experimenteerde hij er al op Terschelling mee, waar hij in lege bunkers een sociaal-cultureel vakantieoord bouwde, ‘De Gavere’. Hij gaf er lezingen en om in zijn levensonderhoud te voorzien verhuurde en verkocht hij zijn kunstwerken en die van gelijkgestemde kunstenaars als Eugène Brands, Jef Diederen, Ger Lataster en Jan Sierhuis. Willem Sandberg, in 1945 benoemd tot directeur van het Stedelijk Museum, kwam er tijdens zijn vakantie op het eiland ook een kijkje nemen en stimuleerde Kooistra om met de kunstuitleen in Amsterdam te beginnen. Sandberg zou een invloedrijke rol spelen in de aandacht voor de nieuwe en moderne kunst van na de oorlog.
Direct na de bevrijding veranderde er niet zoveel in de beeldende kunst in ons land. Er was geen nieuwe richting en vooral jongere kunstenaars hadden het moeilijk. Met de vooroorlogse generatie kunstenaars, die het culturele klimaat bepaalde, hadden ze geen of weinig binding. Zij protesteerden, wilden zich aan het burgerlijk fatsoen onttrekken en zochten naar mogelijkheden om zich te manifesteren. Zo trachtten zij hun werk zelf aan de man brengen, daarbij aangewezen op liefhebbers die uit sympathie hun werk kochten, en er tegen de smaak van de massa in wel iets in zagen. Dat gebeurde veelal in kroegen waar ze tegen een habbekrats voor liefhebbers portretten tekenden, maar in hun levensonderhoud voorzien konden ze nauwelijks, laat staan doeken en verf aanschaffen. In zo’n klimaat kon een stroming als Cobra ontstaan, die streefde naar onbevangenheid en pure schilderkunst. Op de eerste Cobra-tentoonstelling in 1949 in het Stedelijk Museum kwamen door de negatieve publiciteit duizenden bezoekers af. De opbrengst van de entreekaartjes liet directeur Sandberg onder de kunstenaars verdelen. In 1949 voerde de overheid de Contraprestatie in: met een uitkering van 25 gulden per week werden de kosten van het kunstenaarschap gecompenseerd. Om de relatie beeldende kunst – publiek en de sociale positie van de kunstenaars te verbeteren, ontstonden nieuwe initiatieven. Nieuwe galeries openden de deuren, en ook Pieter Kooistra zocht naar een vernieuwende kunstvorm. Zo kwam de kunstuitleen tot stand, vanuit de visie “dat de geestelijke evolutie van de mens, wie of wat hij ook is, gediend is met een optimale kunstintegratie”. Hij creëerde daarmee een andere manier om kunstwerken aan de man te brengen dan door een vaak opdringerige verkoop. Zijn eigen werk en dat van een dertigtal collega’s bracht hij op de fiets bij de mensen thuis, en wisselde het na enige tijd. Vanuit de Amsterdamse Saxen Weimarlaan, waar hij woonde en werkte. Kooistra was een fanatieke kunstenaar. Als hij een werk schilderde, maakte hij er meteen maar vijftig exemplaren van. Miniatuurschilderijtjes van hem zijn in grote aantallen in het Veerhuis te koop.
Pieter Kooistra heeft de kunstuitleen in Nederland op de culturele kaart gezet. Zijn eenmansbedrijfje zou uitgroeien tot een professionele, zakelijke organisatie, de Stichting Beeldende Kunst (SBK) met duizenden abonnees . En met tig navolgers in het land werd het een succes. De SBK’s verhuurden kunstwerken die ze tegen een huurvergoeding (door de rijksoverheid gesubsidieerd) in bruikleen namen. Rond de kunstuitleen waarde eind jaren zeventig politieke spanning. Er was gekibbel over het uitlenen van kunst dat in eigendom was van de overheid. Artotheken wilden en deden dat. De kunstwerken waren veelal verworven via de toenmalige Beeldende Kunstenaars Regeling (BKR), opgezet voor kunstenaars die geen kans zagen met verkoop op de zogenoemde vrije markt hun brood te verdienen. Minister Harry van Doorn (kabinet-Den Uyl) wilde niet dat die kunst op de markt kwam. Bij hem viel uitsluitend over kunst te praten (en te subsidiëren) die nog gemaakt moest worden. Met in zijn kielzog Pieter Kooistra en consorten, die mordicus tegen het artotheken-systeem waren. Verhuur van BKR-werk zou ‘hun’ vrije markt immers verstoren. Het leidde tot heftige confrontaties, waarin Kooistra zijn opvattingen te vuur en te zwaard verdedigde. Als vertegenwoordiger van de artotheken ben ik in die periode jarenlang door de SBK’s ‘kalltgestelt’. Uiteindelijk zijn beide instellingen, onder invloed van een gewijzigd rijksbeleid, naar elkaar toegegroeid, mede een reden voor Kooistra om zich uit de SBK Amsterdam terug te trekken.
Crisiservaring
Het succes van de SBK zette Pieter Kooistra aan het denken. Hij begon zich te realiseren dat hij met de integratie van kunst in de maatschappij de honger in de wereld niet kon verhelpen. Het klinkt als een cliché, maar ergens midden jaren zeventig zag Kooistra in een televisieprogramma beelden van uitgemergelde kinderen aan zich voorbijtrekken, waardoor hij naar eigen zeggen schreeuwend van ellende op de grond viel. Het greep hem zo aan, dat hij “gek zou worden van verdriet” en hij besefte dat zijn inspanningen om “de geestelijke mens” te stimuleren eenzijdig, elitair en wellicht liefdeloos waren geweest. “Hebben hongerigen en ontheemden überhaupt iets aan kunst?” Overvallen door gevoelens van wanhoop en zinloosheid werd hij “heen en weer geslingerd tussen een ‘geestelijk’ en een ‘fysiek-economisch’ mensbeeld”. Hij betoogde dat die beklemming zou worden doorbroken als hij zich verbonden zou weten met de mensheid als geheel: spiritueel en toch concreet. Deze crisiservaring bracht hem tot zijn UNO-plan.
Meerdere kunstenaars richtten zich op de economie, zoals de Franse Fluxus-kunstenaar Robert Filliou die de ‘poëtische economie’ ontwierp. Of Robert Rauschenberg die fondsen stichtte om de economisch zwakkeren in de VS te helpen. Ook Joseph Beuys was voorstander van een ‘spirituele economie’: “je kunt nog zoveel veranderingen voorstellen in de cultuur, als je ze niet effectief kunt maken in de economie heb je niets veranderd”. Pieter Kooistra werkte achttien jaar aan zijn psycho-economie met als uitgangspunt het zoeken naar eenheid tussen het geestelijke en het materiële leven. Zijn tweede boek hierover Het Ideale Eigenbelang kreeg bij de presentatie in 1993 nationale aandacht van ontwikkelingseconomen, zoals de onlangs overleden Piet Terhal, die in 1991 met zijn leermeester Jan Tinbergen (Nederlandse Nobelprijswinnaar) de vereniging Economen voor Vrede (EVV) oprichtte. Terhal vond sommige van Kooistra’s ideeën zelfs verder gaan dan die van Tinbergen. Tijdens zijn verblijf in het Varikse Veerhuis volgde Kooistra een economiestudie. Ongetwijfeld heeft die zijn denkbeelden over een nieuwe wereldeconomie behoorlijk beïnvloed.
Pieter Kooistra, beeld Balans in Emmeloord
Rond 1950 worstelde Pieter Kooistra een week met de dood. Het bleken verheven dagen: “Ik heb het wezen van Christus in mij gevoeld”, zei hij erover. Zijn beeld- en ideeënwereld veranderde, hetgeen in de stijl van zijn werk is terug te zien: een poëtische abstractie waarin kleuren en vormen meditatief aandoen en die wortelt in de jaren na de oorlog. Een drijfveer in zijn kunst was het laten samengaan van denken en voelen. In dat eenheidsgevoel zoeken kleuren en vormen hun compositie, zo legde hij uit. Zijn werk vertoont verwantschap met dat van tijdgenoten, en doet denken aan de stijl die in de lijn ligt van Kandinsky en Cobra-kunstenaars. Aan één aspect in zijn schilderingen ontleent Kooistra een identiteit: in een enorm aantal schilderijen die hij later produceerde, draaien kleurschijven rond, die de compositie altijd doen veranderen. Hij noemde die ‘evoluons’, die door de dualiteit eenheid zouden brengen in het doek. Titels van werken (‘Beklemde materie’ of ‘Bedreigd milieu’) kunnen duiden op wat hem bewoog. Ik ontdekte Pieter Kooistra als beeldhouwer van sculpturen, uitgevoerd in brons, hout en aluminium, waarvan er in ieder geval een is opgenomen in de collectie van museum Boijmans Van Beuningen. In Emmeloord staat een volumineus beeld in de publieke ruimte (zie afbeeldingen hierboven).
Kooistra’s kunst omvat een lange periode, vanaf midden jaren veertig tot ver in de jaren tachtig, in verschillende thema’s en stijlen. Zijn eerste landschappelijke schetsjes, voorts landschappen, portretten, naakten, auto’s, meer geabstraheerd werk, alles in verschillende technieken. Enorm veel grafiek ook. Vermeldenswaard zijn de ‘Zeeland- tekeningen’ en zijn fotografie. Tekeningen maakte hij onder andere van de watersnoodramp van 1953. Getroffen door het leed trok Pieter Kooistra begin februari van dat jaar enkele dagen naar het rampgebied om, met toestemming van de autoriteiten, wandelend, vanuit een helikopter of vrachtwagens de ravage in ogenschouw te nemen. Onder barre omstandigheden maakte hij er een bijzonder dagboek van, met fraaie tekeningen en gedichten (zie literatuurlijst).
De in offset gedrukte naaktfoto’s kwamen voor het eerst onder mijn aandacht bij mijn bezoek aan het Veerhuis. Achterop staat een bijzondere tekst ‘Loflied op het vrouwelijke. Het vrouwelijke in onze ziel en de rol van ons keuze-makende ik’, waarmee Kooistra ons laat beseffen dat de mensheid als geheel uit de moederschoot van de natuur is ontsproten: “de grootste bedreiging van de aarde ligt in het verpesten van moeder natuur, in de wereldmilieugevaren” (de volledige tekst is opgenomen in zijn boek Voor). De immense productie van zijn werk getuigt van bezetenheid. Wat op zijn weg kwam verwerkte hij voortvarend en gedreven. Voormalig vriendin Trees Niekus verhaalt dat Pieter niet te stuiten was, en van geen wijken wist. Wellicht verdient zijn werk het om in een kunsthistorische context te plaatsen en te spiegelen aan zijn maatschappelijke betrokkenheid.
Erfenisbeheerder Henry Mentink: “Het Veerhuis is de veerpont naar de nieuwe economie”
De erfenis van Pieter Kooistra is ondergebracht in de Stichting UNO-Foundation, onder de hoede van Henry Mentink. Mentink is een idealistisch ondernemer, die zijn sporen in een nieuwe, alternatieve wereld al verdiend heeft. Als uitvloeisel van Kooistra’s UNO-plan schreef hij in overleg met de kunstenaar een businessplan, over hoe een bedrijf in een nieuwe wereldeconomie zou kunnen functioneren. Mentink visualiseerde dit later in de ‘UNO-box’, waarmee hij de buiten- en binnenwereld van een bedrijf zichtbaar maakte. In 1993 zette hij een eerste concrete stap in die richting met de vestiging van de eerste professionele wereldwinkel in zijn toenmalige woonplaats Grootebroek.
In 1993 zette Mentink in Nederland het autodelen op de kaart, afgeleid van zijn ideeën over het UNO-inkomen. Een steengoed idee, zo bleek, want in 2002 kon hij er vervolg aan geven met de oprichting van MyWheels. Toen al met crowdfunding en niet als een BV, maar als een duurzame coöperatie, want rijk worden was en is nooit zijn streven. “Met het duurzame samenredzaamheidsprincipe blijft de ziel erin zitten”, vertelt hij in een interview. Voorts stond hij aan de wieg van Nu Spaarpas en is hij voorzitter van de stichting Ecodorpen Nederland. In 2015 kon Henry Mentink zijn grote droom waarmaken. Wederom met een crowfundingsactie kon Stichting UNO-Foundation het Veerhuis in Varik verwerven, waar Kooistra zijn ideeën voor een nieuwe economie uitbroedde. Sindsdien ligt zijn focus op de transformatie van het Veerhuis naar een kosmopolitische ontmoetingsplek voor de nieuwe economie, een ‘bedrijf’ gerund vanuit vrede en eenheid, met intuïtie, gevoel en passie. Veel inspiratie deed hij hiervoor op in het Italiaanse Damanhur, een commune, ecodorp en spirituele gemeenschap met een eigen grondwet en munt, de Credito. Zo’n idee had Kooistra ook, om een nieuwe economie van een andere munteenheid te voorzien.
De nieuwe economie stelt eigen geluk op de eerste plaats. Van daaruit kun je met meer kracht, voldoening en liefde hulp aan anderen geven. Geen economie dus van alsmaar groei en winst, waarin de inkomensverschillen steeds groter worden. Om maar eens een voorbeeld te geven: iemand die vanuit overvloed geld wil geven, kan dit doen tegen de munteenheid van het door Mentink gelanceerde Grenswisselkantoor tussen Hemel en Aarde (GHA), een stichting voor het Algemeen Nut, een nieuwe manier van investeren. Met gebruikmaking van het geefgeld kan men achter het Veerhuis gelegen grond bebouwen. Daarvoor in de plaats wordt de gever geholpen om zijn eigen geluk te vinden. Hij zou een passie kunnen hebben die hij niet kan uitleven omdat hulp ontbreekt. De geldgever kan de stichting helpen om haar passie te realiseren, terwijl de stichting de geldgever kan helpen om zich als persoon verder te ontwikkelen. Dat kan de start-up van een eigen kunstenaarspraktijk zijn, of het vormgeven van de zorg voor de oude dag in de gemeenschap. Henry Mentink omarmt geluk. In een podcast vertelt hij dat hij de vraag “Hoe gaat het met je?” standaard beantwoordt met “8+”, ook in dagen dat het hem tegenzit. Klaarblijkelijk voelt hij zich dan ook zo. Het past bij de beheerste en rustige wijze waarop hij ‘zaken’ verwoordt. Een ander voorbeeld is hoe hij het herstelrecht in ons rechtssysteem uitlegt, waarin de kring rondom de dader zich bij een misdaad verbindt met die van het slachtoffer. Voor Mentink kom je dan op het niveau van liefde. Mij schiet een toepasselijke dichtregel van Marieke Lucas Rijneveld te binnen: “Geluk is voor hen gevaarlijk, die het niet kunnen delen”.
Een van Pieter Kooistra’s ideeën was dus het vormgeven van een andere economie, met een nieuwe munteenheid. Voor Mentink moet die zo functioneren dat mensen er uitsluitend producten mee kunnen kopen die voldoen aan bepaalde eisen van milieu en zorg voor de aarde. Toen Pieter Kooistra zijn UNO-plan schreef, kon dit niet, maar nu met de mogelijkheden die internet biedt is het wel mogelijk, “geen luchtfietserij, maar zijn tijd vooruit”, betoogt Henry Mentink. Er is nu zoveel geld in Europa beschikbaar dat naar verduurzaming en digitalisering moet gaan, naar een evenwichtig sociaal stelsel en een gelijkwaardige samenleving. Het idee van het basisinkomen is lange tijd verguisd, omdat het ondenkbaar was iets te geven zonder dat er iets tegenover staat. Het idee van Pieter Kooistra om een eerlijker verdeling in de maatschappij te realiseren, waardoor arm en rijk niet verder uit elkaar groeien, is een vandaag de dag een veelbesproken onderwerp.
Een voettocht naar Unesco in Parijs: de aarde op de werelderfgoedlijst
Momenteel bereidt Henry Mentink zich voor op zijn nieuwste project, een Krui-tocht naar Parijs, een voettocht van 450 kilometer. De tocht start op 22 april, de Dag van de Aarde, met een oversteek per veerpont over de Waal (een symbolische overgang naar een nieuwe economie), en eindigt op 5 juni, Wereldmilieudag, in de lichtstad bij het hoofdkantoor van Unesco. Daar zal Mentink de planeet Aarde voordragen voor de Werelderfgoedlijst. Een missie die hij aflegt met een kruiwagen gevuld met buideltjes aarde die mensen hebben aangeleverd. Pieter Kooistra zou zeker hebben meegelopen: “Zijn idee was dat als je de oude economie wilt veranderen, je weerstand oproept. Daarom zijn voorstel om een nieuwe economie naast de oude te bouwen”. Na het bezoek aan Unesco zal Mentink de buideltjes zand in een natuurmonument van kasteel Millemont plaatsen, nabij Parijs. Zo realiseert hij weer een van zijn dromen. Sympathisanten kunnen hem steunen, financieel maar ook door een deel van de route met hem af te leggen. Vele kunstenaars uiten hun zorgen over de planeet in hun werk, waarmee ze constructieve veranderingen tot stand willen brengen. Kunstenaars met een focus op de zorg voor de aarde zijn welkom bij Henry Mentink. Lees ter voorbereiding eens een boek van mensen die hem voorgingen in het realiseren van grootse dromen, adviseert hij, zoals Het meisje en de tractor van Manon Ossevoort, die haar droom waarmaakte om met een trekker naar de zuidpool te rijden en het met de nodige tegenslag voor elkaar kreeg. Inmiddels is ook de grond onder het Veerhuis kadastraal overgeschreven naar de Stichting Grond van Bestaan, waarmee de aarde weer een stukje rijker is geworden.
Business Universiteit Nyenrode
En dan speelt Nyenrode aan de zijlijn een rol. Henry Mentink en ik studeerden er, al had het instituut destijds nog niet de status van een universiteit. In de rumoerige (eind) jaren zestig was het een uiterst rechts conservatief bolwerk, waar anders(links)denkenden op twee handen te tellen waren. Nyenrode bewoog bepaald niet mee op de golven van heftige studentenopstanden voor de democratisering van het onderwijs. Pas met de bezetting van het kasteel Nijenrode door de Dolle Mina’s in 1970 gingen daar de ogen open. Voor Henry Mentink was het concept ‘vrede’ moeilijk te rijmen met ondernemerschap en het bedrijfsleven. Om de economie te leren kennen studeerde hij in 1974 bedrijfskunde aan Nyenrode: “je kan wel tegen zo’n systeem zijn, maar laat ik het eerst verkennen”, zegt hij erover. Vanuit de eenheidsgedachte van Pieter Kooistra begon hij zich te realiseren dat je met een andere manier van ondernemen vrede zou kunnen bereiken. Een saillant detail is dat Annemiek Roobeek, hoogleraar aan de Nyenrode Business Universiteit, naar aanleiding van Kooistra’s UNO-plan onlangs voorspelde dat een basisinkomen voor iedereen bij onze tijd en de wereld gaat horen. Roobeek waardeert Kooistra’s plan voor het visionaire vergezicht dat het destijds bood, een plan dat inmiddels zeer actueel is. Zij ziet voor het realiseren van Kooistra’s ideeën in het huidige tijdsgewricht een rol weggelegd voor de Europese Centrale Bank.
Op Nyenrode heeft Henry Mentink ongetwijfeld geleerd om ideeën op speelse wijze te brengen, in plaats van met saaie schema’s en tabelletjes te werken. Van presentaties voor bedrijven maakt hij liever een theaterstukje. Hij vindt er veel gehoor mee. En Pieter Kooistra had als visionair kunstenaar onder de economen stellig ook studenten op Nyenrode veel kunnen bijbrengen.
*
Pieter Kooistra, Voor. Een extra UNO-basisinkomen voor alle mensen. Amsterdam: Stichting UNO-inkomen voor alle Mensen en Nieuw Perspektief, 1984.
Pieter Kooistra. Het ideale eigenbelang. Een UNO-Marshallplan voor alle mensen. Kampen: Kok Agora, 1993.
Tevens heb ik de volgende artikelen geraadpleegd waaruit ook geciteerd is:
Pieter Kooistra ‘Subsidiegeschipper van CRM met galeries en kunstuitleen zonder visie en zonder zakelijk beleid’. In SBK-nota, september 1978.
Michiel Morel, ‘Lenen is de kunst. Vijfentwintig jaar kunstuitleen in Nederland’. In Intermediair, 28 september 1979.
Louwrien Wijers, ‘Pieter Kooistra’s strijd om het dualisme op te heffen’. In: Financiële Dagblad, 20 november 1993.
Anita van der Weg, Getroffen in woord en beeld. Middelburg: Stichting Kunstuitleen Zeeland, 2002.
Aat van Yperen, Frank Eerhart, Truus Gubbels e,a, (red.), Onmetelijk optimisme. Kunstenaars en hun bemiddelaars 1945-1970. Amsterdam: Stichting Visioen en Visie, 2006.
Mary Span, ‘Henry Mentink, oprichter Veerhuis. ‘Het Veerhuis is de veerpont naar de nieuwe economie’. In: De Evolutiegids, 2020.
Brigitta Scheepsma, Denk het onmogelijke. Over kunstenaar Pieter Kooistra. Documentaire Fryslân DOK, 2021.
Podcast of Hope, Interview met Henry Mentink, 3 oktober 2021.
Mischa Verheijden, ‘Deze ondernemer trekt met een kruiwagen naar Parijs om de Aarde op de Werelderfgoedlijst te krijgen’. In Re-Story. 27 januari 2022.
Gesprek met Henry Mentink in het Veerhuis op 1 februari 2022.
Fijne tekst, dank je Michiel, hartelijke groet, Jean
bijzonder boeiend, bijzonder actueel; prachtige symbiose van kunst. economie en filosofie.
Pieter Kooistra wilde een wereldbasis inkomen. Ik heb daaraan toegevoegd het idee om eerst eens te beginnen met een “basisinkomen” voor de Aarde; ofwel er voor zorgen. Zijn slimme idee was dat als je een basisinkomen in een nieuw te vormen gezonde economie besteed dan heb je een dubbel effect. Win win voor mens en Aarde.
[…] Morel: ‘Wees realistisch, denk het onmogelijke’ De gedachtewereld van kunstenaar Pieter Kooistra. ̶…[longread van de dag, […]
Wat een sterk portret van Pieter Kooistra. Bij leven een vreemde snoeshaan met, toen voor mij niet zichtbaar, enorme sociale drijfveren en soms verrassende goede kunstwerken.
Wat een fijne en inspirerende tekst, Michiel!