Naïeve schilders zien ons land: wie had dat boek niet ergens liggen, aan het eind van de vorige eeuw? Het verscheen in september 1978 in de populaire serie Boek van de Maand, waarmee Collectieve Propaganda voor het Nederlandse Boek (CPBN) het Nederlandse boek promootte. Naïeve schilderingen waren in die periode ‘in’. Mijn exemplaar is bij een of andere opruiming al lang geleden uit de boekenkast verdwenen, maar dit jaar heb ik het weer aangeschaft. Aanleiding waren visitaties aan de collectie Sundaywonders van kunstenaar, publicist en verzamelaar Mark Peeters (1955). Op onregelmatige tijden maakt hij presentaties met werk van amateur-schilders, zogeheten ongeschoolde zondagsschilders. Zelfleerders noemt hij ze. Die presentaties hebben me ertoe aangezet me (opnieuw) te verdiepen in de kunst die buiten het officiële kunstcircuit valt: niet alleen naïeve, ook zogenoemde outsider art. Peeters tracht al jaren, overigens met weinig succes, belangstelling te wekken voor dit werk waarvoor naar zijn zeggen niemand interesse kan opbrengen. Inmiddels heeft hij een omvangrijke verzameling opgebouwd, met vele schilderijen en tekeningen die niet zouden misstaan in een kunstmuseum.

Naïeve schilderkunst

Naïeve kunst neigt naar een vorm van realisme, een door schilders zelf waargenomen realiteit, niet zelden zijn dat jeugdherinneringen. In vlakke weergaven, met een a- perspectivische ordening en zelfstandige kleuren nagebootst, dikwijls van een kinderlijke eenvoud. Het zijn vooral autodidactische schilders die in een geheel eigen verbeeldings- en droomwereld vertoeven; ze werken bedrijvig, geconcentreerd en verbeten in grote vrijheid. Rond 1900 werden naïeve kunstenaars opgemerkt door avant-garde kunstenaars. Naar men zegt ontdekte Picasso (1881-1973) in die periode de Franse post-impressionist, douanebeambte Henri Rousseau (1844-1910). Sindsdien ging de naïeve schilderkunst tot het domein van de twintigste-eeuwse kunst behoren en werd hun als onbeholpen en onkundig beschouwde werk niet meer als oppervlakkig vermaak gezien. Picasso schijnt vooral interesse te hebben gehad in de vlakke weergave van Rousseau. De naïeve schilder steunt niet of nauwelijks op schildertechnische kennis en inzicht, bij zijn werk kan hij dus niet uitgaan van in de officiële, academische kunst aanvaarde regels. Hij wordt vooral gedreven door de intensiteit waarmee hij de zichtbare werkelijkheid beleeft. De amateurschilder daarentegen kan putten uit aangeleerde regels van vorm en kleur. Volgens conservator en kunsthistoricus Louis Gans (1930-2012) (zie hierna) kent de naïeve schilder door gebrek aan ‘vaardigheden’ zijn eigen grenzen niet, hij zal die vaak overschrijden en onderwerpen aanpakken die (ver) buiten zijn technisch vermogen liggen. Voor zijn prestaties hanteert hij geen criteria die aan de professionele kunst zijn ontleend. De naïeve schilder verbeeldt zijn beleving van de werkelijkheid meestal in koele observaties; zijn werk is beschrijvend van aard.

Henri Rousseau, Exotisch landschap, 1908

Outsider art is meer naar binnen gericht, de beelden zijn veelal gevormd door emoties of ontsproten aan pure fantasie. Outsider-kunstenaars kampen over het algemeen met psychiatrische problematiek, en vaak zijn zij (hoog)begaafd. Bij verblijf in psychiatrische inrichtingen werd hun werk als therapeutisch beoordeeld, pas naderhand werd het als moderne kunst gewaardeerd. Geïnteresseerden die zich proberen in te leven in de koppen van deze gevoelige kunstenaars zijn gefascineerd door hun onbegrepen werk. De vooraanstaande Franse kunstenaar Jean Dubuffet (1901-1985), die zelf op primitieve wijze schilderde, bedacht de term Art brut (‘rauwe kunst’) voor zijn omvangrijke verzameling van niet-professionele kunst van psychiatrische patiënten en andere outcasts. Volgens Dubuffet bestond er geen wezenlijk verschil tussen het werk van deze personen en dat van echte professionele kunstenaars die allerlei picturale conventies volgen. Het idioom van zijn eigen schilderingen baseerde Dubuffet mede op uitingen in de werken uit zijn verzameling, hetgeen critici hem achteraf hebben verweten. De verzameling van Dubuffet is ondergebracht in het Museum Collection de l’Art Brut in Lausanne.

In 1972 introduceerde de Engelse kunsthistoricus Roger Cardinal voor Art brut de inmiddels controversiële term ‘outsider art’. Veel liefhebbers uit de inner circle van de hedendaagse moderne kunst bepleiten een andere benaming, omdat het kunstenaars zou beletten deel uit te maken van de reguliere kunstwereld. De betreffende kunstenaars zijn niet per definitie buitenstaanders die om therapeutische redenen kunst maken. In de discussie over de benaming ‘outsiderkunst’ wordt hun mentale staat dikwijls ten onrechte ingebracht. Bovendien wordt de opdeling tussen geschoolde en ongeschoolde kunstenaars als discriminerend beschouwd. Een andere beroemde kunstenaar, de Oostenrijker Arnulf Rainer (1929) legde een grootse verzameling Art brut-kunst aan, waarin werken van de Nederlander Willem van Genk onderdak hebben gevonden, onder andere ‘Pilsen 2’ en ‘Leipzig’.

Willem van Genk (1927-2005),

Een bezoek aan de tentoonstelling Volkomen Naïef bij Sundaywonders bracht me terug naar het werk van de Haagse kunstenaar Willem van Genk die langs de weg van de psychiatrie in de kunst verzeild raakte. In 1999 kreeg ik de kans Van Genks werk, zes jaar voor zijn overlijden, te laten zien in de voormalige Artoteek Den Haag, zijn enige expositie ooit in zijn woonplaats. Van Genk was schizofreen en had waandenkbeelden. Zijn ongekunstelde werk mag je gerust als naïef kwalificeren, zeker zijn vroege grote stadsgezichten. Als kind leefde Willem van Genk al in een eigen wereld, waarin hij dagdroomde over reizen naar verre landen die hij uit zijn atlas kende. Die dromen zou hij later ook waarmaken. Stad en land reisde hij af. Het resulteerde in duistere, sinistere stadsgezichten, waarin de mens ten onder gaat. Stations met sissende locomotieven, donkere tunnels en overkappingen of huiveringwekkende zeppelins komen veelvuldig in zijn werk voor. In het officieel erkende kunstcircuit schaart men Van Genk onder de zogenoemde outsiders: buitenstaanders die buiten de kring van de professionele ingewijden vallen. Van Genk is echter al lang geen buitenstaander meer, wel een buitenbeentje, die tijdens zijn werkzame leven het podium van de hedendaagse kunst heeft bestegen. Hij heeft zowel in Nederland als vooral ook internationaal naam gemaakt. Zijn kunst werd voor hem gaandeweg een beroepsmatige bestaansvoorwaarde (zie http://www.michielmorel.nl/over-het-leven-en-werk-van-willem-van-genk/)  

In Naïeve schilders zien ons land kom je geen werk van Van Genk tegen. Wel dat van ruim tachtig andere schilders die in ‘het verborgene werken en puur voor hun plezier de werkelijkheid proberen vast te leggen, zonder zich daarbij te bekommeren om techniek en perspectief’. Het zijn amateurs die klassieke genres beoefenden en waarvan er enkele wel tot de ‘vergeten outsiders’ te rekenen zijn, een begrip dat volgens Mark Peeters door de buitenwereld aan hen is opgelegd. In ieder geval werkten zij buiten het officiële kunstcircuit, deze Nederlandse schilders die niet aan de weg timmerden, maar wier werk in de jaren zeventig wel degelijk een breed publiek bereikte, ja zelfs museaal werd verzameld en geëxposeerd. Tegenwoordig schitteren hun schilderingen en tekeningen in een marginale omgeving. Enkele veelgenoemde namen van naïeve, ‘zelflerende’ schilders zijn Hub. Sijstermans (1923-1978), Pieter Hagoort (1887-1975), Henk Lamm (1908-1957), Sal Meijer (1877-1965) en Leonardus Neervoort (1908-1981), die in de collecties Sundaywonders en/of in de vroegere Albert Dorne Collectie vertegenwoordigd zijn (zie hierna).

Sundaywonders

Expositie Sundaywonders, juni 2021 (fotomontage Magda Skibinska)

De collectie Sundaywonders heeft onderdak gevonden in Peeters’ woning in de Haagse wijk Duinoord. De entree van het eind negentiende-eeuwse woonhuis is al meteen een openbaring. De lange gang is vrijwel van plint tot plafond volgehangen met een stoet bonte schilderijen, en ook de woonkamer hangt er vol mee. Een specifieke stijl is in de verzameling niet in te ontdekken, en zoals in vroege Franse salons is geen hoekje onbenut gelaten. Hier en daar herken je werken die in Naïeve schilders zien ons land staan afgebeeld. De ruime voorkamer is bestemd voor presentaties en tentoonstellingen. Hier zijn de kleine schilderijen en tekeningen efficiënt opgeslagen in (laden)kasten; kunstenaarsboekjes en ander documentatiemateriaal is er op de kasten uitgestald. Een bijzondere passie, het verzamelen van werken van bevlogen makers met een rijke fantasie in een verlangen naar authenticiteit, zonder artistieke pretenties, maar vanuit een innerlijke noodzaak en op eigen kracht  vervaardigd. Volgens officiële maatstaven geen kunstenaars, veelal ongeschoold, laag opgeleid en meestal niet traceerbaar. In de makers zelf is Peeters niet zo geïnteresseerd, over hen is over het algemeen bar weinig te vinden. Volgens Peeters heeft naïeve kunst ook geen verhaal eromheen nodig: als je niets van de maker weet geeft dat de kijker veel meer ruimte, betoogt hij, dit in tegenstelling tot de ‘kunstenaars-kunst’ die zo’n context wel nodig heeft.

Mark Peeters begon in de jaren negentig met het verzamelen van niet-professionele kunst, enigszins uit verveling, zegt hij. Nul-kunstenaar Jan Henderikse verzamelde in de jaren tachtig anonieme foto’s van bijvoorbeeld fotostudio’s die in de afvalbak belandden, nooit werden opgehaald of anderszins. Het bracht Peeters op het idee schilderijen te verzamelen waar niets mee gedaan werd, maar waar hij gevoelsmatig iets in zag. Zijn levensloop had zich tot dan toe geheel in de hedendaagse beeldende kunst voltrokken (Marks vader is de Nul-kunstenaar Henk Peeters (1925-2013), zelf studeerde Mark aan Artez in Arnhem en schreef hij geruime tijd over beeldende kunst voor de Volkskrant, NRC en incidenteel voor de HP/De Tijd). Hij was een beetje klaar met het sophisticated, trendy  wereldje van het officiële kunstcircuit, zat een beetje gevangen in de ‘riedel’ van de hedendaagse kunst met in alle musea dezelfde kunstenaars (‘Merzen’!), kunst die direct vanuit het atelier in musea en bij verzamelaars belandt, meteen in de wereld van het grote geld. Het heeft steeds minder zijn belangstelling, voor hem moet kunst al ergens ‘geleefd’ hebben. Aldus kon het ‘wereldje’ wel wat ‘tegengas’ gebruiken uit een hoek waar niemand zich om trends bekommerde. Een bezoek aan de Charlotte Zander collectie in Museum Schloss Bönnigheim, ’s-werelds grootste verzameling van naïeve kunst in Duitsland, bleek een kantelpunt.

Aanvankelijk struinde Peeters voor zijn collectie kringloopwinkels af. Als hij, met zijn geoefende oog, geluk had, keerde hij aan het eind van uitstapjes met een goed gevulde tas schilderijen en tekeningen huiswaarts, verworven voor spotprijzen. Nu het aanbod in de kringloop verschraalt, richt hij zich meer op veilingen en rommelmarkten of hetgeen via zijn netwerk op zijn pad komt. En mocht hij de naam van de maker kunnen ontcijferen of er anderszins informatie over vinden, kan er zomaar contact ontstaan met familie of nabestaanden van de maker, zoals het geval was met Hub. Sijstermans, in zijn werkzame leven seinhuiswachter van beroep. Peeters onderhoudt contact met diens zoon. Die stuurt hem af en toe foto’s, die Peeters vervolgens op Facebook plaatst of in zijn mapje ‘zelflerende kunstenaars’ archiveert. Soms verklaren op de achterzijde geschreven woorden iets over een schilderij: ‘je eerste eigen boot’, ‘een Vlaamse gaai gezien in de achtertuin’ of een verwijzing naar het ‘Angelus dat in de verte kleppert als het origineel van Millet’. Ook verzamelaars van anonieme kunst zijn gevoelig voor aanduidingen op de achterzijde van schilderijen. Bij de waardering van werk zullen biografische gegevens geen rol van betekenis spelen.

Verzamelde Peeters aanvankelijk merendeels outsiderkunst, hij ging zich al snel focussen op naïeve, niet psychiatrisch gerelateerde kunst. Met zijn alomvattende kennis selecteert hij intuïtief. Regelmatig post hij op Facebook werken uit de collectie Sundaywonders,die dikwijls op een positief onthaal kunnen rekenen, zoals het hieronder afgebeelde interieur van een anonieme maker, dat als commentaar meekreeg: ‘Een Matisse in de dop’ en ‘De bomen zijn een hoogstandje van abstractie, Mondriaan waardig’. Voor de kenner zit Sundaywonders vol van dit soort aardigheden, zegt Peeters.

Niet geïdentificeerd (SW)

Niettemin is de wereld van liefhebbers tegenwoordig net zo klein als de wereld van hedendaagse kunst een halve eeuw geleden. Wat een verschil met een halve eeuw geleden, toen er serieuze en museale belangstelling voor ‘naïeve kunst’ bestond. Inmiddels omvat de Sundaywonders-collectie zo’n 2.000 werken, het merendeel schilderijen, de meeste van anonieme schilders (zie www.sundaywonders.nl). Enkele werken van outsiderkunstenaars heeft Peeters in de loop der jaren van de hand moeten doen. De prijzen ervan stegen dermate, dat hij het niet langer verantwoord achtte die nog te beheren. Met de opbrengst kon hij vervolgens andere naïeve werken verwerven.

Museum Schloss Bönnigheim

’s Werelds grootste verzameling van naïeve kunst is de Charlotte Zander collectie die is ondergebracht in Museum Schloss Bönnigheim, met maar liefst ruim vierduizend werken van driehonderd anonieme meester-schilders, wel met twaalf Rousseaus. Honderden werken hangen er over drie etages in veertig ruime zalen. De naïeve kunstwerken van Henri Rousseau zijn vooral geschilderde droomwerelden met een realistische inslag. Ook werk van de wellicht bekendste outsider- of Art brut-kunstenaar, de Zwitser Adolf Wölfli (1864-1930) is er te zien. Ingetogen, serieus en op ooghoogte gepresenteerd, met gebruik van zoveel mogelijk daglicht. Wölfli verbleef vanaf 1895, toen hij de diagnose schizofreen kreeg, tot zijn dood in een psychiatrische kliniek bij Bern. Zijn vormenwereld is prachtig maar vanwege zijn ondoorgrondelijke betekenissen uiterst complex. Jean Dubuffet ontdekte zijn werk in 1945, Harald Szeemann nam het in 1963 op in de tentoonstelling Bildnerei der Geisteskranken en presenteerde enkele werken op de door hem samengestelde Documenta 5 in 1972.

Adolf Wölfli, Adolf=Steern=Riesen=Gletscher, 1914


In de collectie Zander treft men verder bekende schilders aan die in de internationale canon zitten: typograaf Dominique-Paul Peyronnet (1872-1943), decorateur Hector Trotin (1894-1966), en Camille Bombois (1883-1970), een uitsluitend clowns schilderende zoon van een binnenvaartschipper. En pantoffelfabrikant Morris Hirshfield (1872-1946) die vooral vrouwen met blote voeten schilderde, en de Duitse boer Max Raffler (1902-1988), die de agrarische wereld van dieren in beeld bracht. Voorts Michel Nedjar (1947), die zich liet inspireren door niet-westerse volksgewoonten en begrafenisrituelen, en die uit vodden, veren en/of straatafval poppen en fetisjobjecten maakte. Daarnaast Carlo Zinelli (1916-1974), een vooraanstaande Art brut-kunstenaar wiens werk in 2013 op de Biënnale in Venetië is gepresenteerd, en niet te vergeten de Nederlandse kunstenaars Willem van Genk (een panorama van het vooroorlogse Frankfurter treinstation), Pieter Hagoort en Leonardus Neervoort.

Suppoosten en camera’s zijn in het museum niet te bekennen, bezoekers ook weinig, meldde Mark Peeters toen hij in 1998 dit ‘Louvre van de vergeten kunst’ bezocht. Hij zag er indirect de ‘bronnen van klassieke moderne kunstenaars als Picasso, Miró, Bonnard en Klee. Klassieke meesters die het werk van naïeven bestudeerden en er zelfs persoonlijke contacten mee hadden’. Als ik dit lees komen bij mij namen van beroemde kunstenaars bovendrijven, die als psychiatrisch patiënt expressieve activiteiten ontwikkelden. Zoals Carl Fredrik Hill (1849-1911) of Louis Soutter (1871-1942) die zich op picturale wijze in uiteenlopende thema’s uitdrukten: bizarre taferelen, zonderlinge landschappen, vervormde aangezichten of erotische scènes, vaak angstwekkend en dreigend verbeeld met symbolen of in eindeloze herhalingen (symboliek is een opvallend stijlkenmerk van werk van personen met schizofrenie). De Zweed Hill was een groot schilder. Voordat hij op 29-jarige leeftijd na een zenuwinzinking de diagnose schizofreen kreeg, schilderde hij in impressionistische stijl naar de natuur. In krijttekeningen uitte hij daarna complexe gevoelens van zijn verwarde geest. Vanaf 1883 maakte hij alleen nog fantasierijke tekeningen, vaak met een erotische inslag, sculpturaal in beeld gebrachte mensfiguren met uitvergrote hoofden. Daarin bereikte hij het hoogtepunt van zijn artistieke loopbaan. In 2003 was in het Centraal Museum een tentoonstelling van zijn tekeningen te zien, zijn enige in ons land. De Zwitser Soutter was veelzijdig getalenteerd, hij was onder andere violist in diverse orkesten. In 1923 werd hij in een psychiatrische inrichting opgenomen, waar hij twintig jaar diep ongelukkig zat opgesloten. Pas tegen het eind van zijn leven werd zijn kunstenaarschap erkend en mocht hij de inrichting verlaten. Zijn werk verraadt verlangens en frustraties. Vrouwen en hun pracht zijn het exclusieve thema van zijn werken. Hij werd zichtbaar bewonderd door Arnulf Rainer en vooral door A.R. Penck, wiens werk vaak opvallende gelijkenis vertoont met Soutters voorstellingsbeelden. Pencks vorm- en kleurgebruik wekt ook associaties op met primitieve Afrikaanse kunst.

Louis Soutter, Souplesse, 1939

Charlotte Zander

Na twintig jaar actuele kunst en werk van naïeven te hebben verzameld, opende Charlotte Zander (1930-2014) in 1971 een galerie voor naïeve kunst in München. Ze moest zich altijd verweren tegen denigrerende en bagatelliserende opmerkingen over het werk. Minzame lachjes vielen haar ten deel als ze het woord ‘naïef’ noemde bij galeriehouders of kunstverzamelaars en musea, die deden alsof naïeve kunst niet bestond. In de jaren zeventig werd de markt ook nog eens overspoeld met de Joegoslavische naïeven, waar zogenaamde avant-gardistische galeries mee kwamen aanzetten. Heel Joegoslavië sloeg in de jaren zeventig aan het schilderen, vooral op glas, of op plankjes, kistjes en wat dies meer zij, volgers uit de school van de naïeve schilder Ivan Generalić (1914-1992).

Charlotte Zander was een gepassioneerde verzamelaar, ze kon geëmotioneerd raken door de oorspronkelijkheid en de natuurlijkheid die naïeve werken kunnen uitstralen. De levenslopen van veel naïeve schilders blijkt bij nadere beschouwing vergelijkbaar. De meesten zijn eind negentiende, begin twintigste eeuw geboren, dikwijls van eenvoudige komaf. Nauwelijks geschoold en in hun strijd om het dagelijks bestaan niet aan schilderen toegekomen. Daardoor zijn ze er vaak pas op latere leeftijd mee begonnen, altijd voor zichzelf, niet voor een markt. En juist dat maakt het werk zo krachtig. Want als ze die onschuld kwijtraken en door de markt onder druk worden gezet, wordt het werk niet beter,  was de opvatting van Charlotte Zander, die in 1995 voor een grijpstuiver het Slot Bönnigheim van de gelijknamige gemeente kon huren en daar haar omvangrijke verzameling onderbracht. Na haar overlijden is het werk door haar dochter met evenveel passie voortgezet.

Prinzhorn-collectie

Mark Peeters bracht me de beroemde en omvangrijke Prinzhorn-collectie in de universiteit van Heidelberg weer in herinnering. Hans Prinzhorn (1886-1933) was zenuwarts, die niet op artistieke kwaliteit of persoonlijke voorkeur verzamelde, maar puur voor wetenschappelijke doeleinden, teneinde ziekteprocessen van patiënten te kunnen volgen. De Zwitserse tentoonstellingsmaker Harald Szeemann putte uit deze collectie werk voor opmerkelijke thematentoonstellingen, zoals Vrijgezellenmachines rond ‘Het grote glas’ van Marcel Duchamp, die in 1976 in het Stedelijk te zien was. De bekende kunstenaar Marcel van Eeden heeft zich in zijn tekeningenverhaal Sammlung Boryna ook laten inspireren door Hans Prinzhorn (zie http://www.michielmorel.nl/omkering-de-tijd-marcel-van-eeden/). Een hoogtepunt in de Prinzhorn-collectie is ‘The little jacket’, een groflinnen jasje van een verpleegsteruniform van Agnes Richter (1844-1918), geborduurd met vrijwel onleesbare, maar hier en daar ook leesbare teksten: hartenkreten zoals ‘Ik ben niet groot’ of ‘Ik wil lezen’, of haar patiëntennummer ‘583m’. Agnes Richter was naaister, die zwaar paranoïde in een psychiatrische inrichting verbleef. Ze werkte daar haar leven lang aan dit werk. Het is een verhaal dat Peeters nog steeds ‘door merg en been’ gaat. ‘Zonder voorkennis vermoed je al dat het om een zeer aangrijpend stukje beeldende poëzie gaat’, zo schreef hij erover. Het jasje uit 1895 hangt aan draadjes in een vitrine.


Het zijn vooral de Amerikanen die de wereld van de outsiderkunstenaars hebben omarmd. Musea in de Verenigde Staten maken in hun beleid nauwelijks onderscheid tussen out- en insiderkunst. De kunst van autodidacten geldt volgens Peeters als variant van de Amerikaanse droom: de vrijgevochten selfmade individualist, die wars van sociale conventies een eigen oeuvre schept. Ook de folk art is er populair. In New York bestaat het American Folk Art Museum dat volkskunsttentoonstellingen organiseert van niet academisch geschoolde kunstenaars. Willem van Genk had er in 2014 een groots overzicht. Het huisvest ook een belangrijke verzameling van herontdekte portretschilders uit de negentiende eeuw.

Curator Louis Gans en de Albert Dorne Collectie

Louis Gans, curator in het Stedelijk Museum onder het directoraat van Willem Sandberg, was een intensieve verzamelaar van outsiderkunst, met een voorliefde voor naïeve kunst. Hij publiceerde er het nodige over en kocht werken aan voor de Albert Dorne Stichting, die tot doel had ‘(…) de creatieve zelfwerkzaamheid te stimuleren door de bevordering van de amateuristische kunstbeoefening.’ De stichting, vernoemd naar Albert Dorne (1903-1965), oprichter van de Famous Artists School in Amsterdam die zich geruime tijd inzette voor het bevorderen van het schilderen en tekenen als vrijetijdsbesteding. De stichting verstrekte stipendia, verzorgde publicaties en organiseerde tentoonstellingen. In 1970 stelde Louis Gans in het Centraal Museum in Utrecht de expositie Meesters der Europese naïeven samen.

De tentoonstelling omvatte werk van tachtig schilders uit bijna alle landen van Europa, die vaak op latere leeftijd en zonder kunstopleiding zijn begonnen met schilderen. Ze waren van alle leeftijden, hoewel ze voor het grootste deel tot de oudere generatie behoorden. Onder hen waren huisvrouwen, verpleegsters, monteurs, boeren, bont- en bankwerkers. Hun werk vormde toen al een geheel eigen genre in de beeldende kunst. Te lezen valt dat de naïeve schilder hetzelfde wil als zijn beroeps-collega: met beeldende middelen uitdrukking geven aan zijn relatie met de zichtbare werkelijkheid. Edoch de beroepsschilder laat meestal een emotionele reflex van die werkelijkheid zien, terwijl de naïeve schilder tracht een koele weergave te geven. De min of meer onbeholpenheid in zijn werk is geen artistieke manier van zich uitdrukken, maar een oprechte poging de realiteit weer te geven, ‘de naïeve schilder schildert de wereld zoals hij hem ziet’. Zonder de regels van de professionele kunst te kennen wordt hij als onkundig gezien. 

Ook Gans kende naïeve kunstenaars niet altijd persoonlijk. ‘Het waren doodnormale mensen, waar ik geen woord mee zou wisselen als ze niet geschilderd zouden hebben’, zo liet hij zich ooit over hen uit. Als publicist, curator en voorzitter van de Albert Dorne Stichting was hij op dit terrein een influencer. In 1974 was hij ook verantwoordelijk voor de tentoonstelling De grote Naïeven in het Stedelijk Museum in Amsterdam, met werken van onder andere Henri Rousseau, Séraphine de Senlis (1864-1942), André Bauchant (1873-1958) en Camille Bombois. Diep in de jaren zeventig beschikte het Stedelijk nog over een aparte zaal voor naïeve kunst, waarin werk van Sal Meijer en Sipke Houtman (1871-1945) kernpunten waren, beiden grote naïeve schilders (zie hierna). Ook duikt hier de naam op van  Arie Visser (1885-1974), de vader van beeldhouwer Carel Visser, die ‘Chagall-achtig’  werk maakte. De Albert Dorne-collectie verhuisde uiteindelijk naar het Clemens Sels Museum in Neuss.


Geweigerde kunst

Delen van de collectie Sundaywonders zijn bij tijd en wijle elders te zien. Ter illustratie geldt de tentoonstelling Geweigerde kunst in Museum Anonymus die in 2019 plaatsvond in Oud-Turnhout. Dit museum stelt schilderijen tentoon die anders vanwege gebrek aan geldelijke waarde verloren dreigen te gaan. In principe is elk schilderij welkom in de collectie, zonder voorkeur, goed of slecht, mooi of lelijk maakt niet uit als ze maar oninteressant zijn voor musea of verzamelaars. Voor Geweigerde kunst stelde men de deuren open voor kunstenaars die nergens kans kregen in het openbaar te exposeren. Zo kregen de schilders een eerlijke kans, zonder allerlei vooroordelen. Doorgaans valt hun werk buiten de gebaande paden, zijn de criteria te hoog, is het werk te divers of heeft de schilder te weinig werk beschikbaar voor een eigen presentatie. Wellicht dat drempelvrees en faalangst ook een rol spelen. Deze tentoonstelling was er een zonder normen. Slechts aan één criterium moesten de werken voldoen: ‘blijkgeven van een liefdevolle vervaardiging bedoeld ter verrijking van het leven van alledag in huiselijke kring’; kunsthistorische motieven deden niet ter zake. Integendeel, de relevante context was dat het werk als ongewenst, afgedankt, geweigerd of ergens onder aan de ladder van de markt verworven was: in kringloopwinkels, op rommelmarkten of op een inboedelveiling. Om te benadrukken dat het niet ging over goed/slecht of mooi/lelijk, koos men voor een inrichting aan de hand van neutrale zelfstandige naamwoorden als ‘coltrui’, ‘aap’ of ‘melkbus’, waarvan een verbeelding als hoofd- of bijzaak in het werk te zien was. Peeters trok met enige honderden schilderijen naar Turnhout. Hij richtte zelf twee wanden in aan de hand van de thema’s ‘mannelijk/clowns’ en ‘vrouwelijk/ballerina’s’.

Onlangs zag ik een andere bijzondere presentatie uit de collectie Sundaywonders bij Lab 22 in de naoorlogse Haagse wijk Mariahoeve. Dit kunstenaarsinitiatief vertoonde in de presentatie Nederland en Omstreken de afgelopen zomer een reeks weekendtentoonstellingen waarin jonge, ook recent afgestudeerde kunstenaars met elkaar wat langer bestaand en nieuw werk presenteerden. Thijs ten Brummelhuis en Jan van der Kleijn beten de spits af met een selectie van zo’n twintig werken. Van geen enkel werk bleek bekend wie de ‘zelflerende’ schilder was. Zulke originele initiatieven op deze kleine schaal verdienen navolging.

Zoals Mark Peeters in de catalogus Geweigerde kunst memoreert, kiest elke tijd zijn ‘outsiders’, een etiket dat niet door de makers zelf wordt bepaald , maar door de buitenwereld. Wie weet kan een schilderij dat ooit met matige interesse is aangeschaft, na verloop van tijd over ‘een juweel van een karakter’ beschikken. Zou zo’n anoniem schilderij zonder waarde een zelfde gevoel (van opwinding) kunnen oproepen als een topstuk van museaal niveau? Zou de afwezigheid van kunsthistorische referenties eens in het voordeel van het naamloze schilderij kunnen werken? Zoals gezegd verwacht Peeters niet dat er op korte termijn vanuit musea belangstelling komt voor naïeve kunst. De moderne en hedendaagse beeldende kunst gedijt bij grootse tentoonstellingen, blockbusters en manifestaties, die tot attractieparken van hoge kunst zijn verworden waar Jan en alleman naartoe worden getrokken. Daar is geen plek meer voor naïeve kunst, en verzamelaars van dergelijk werk zijn ook uitgestorven. Als Peeters werken uit Sundaywonders op internet post, pleit hij ook voor een apart museum ‘voor al die buitenbeentjes die niet passen in de kunstgeschiedenis: Het Museum voor Vreemde Kunst’. Hij lijkt een roepende in de woestijn, maar gaat stug en onvermoeibaar door met het uitdragen van zijn boodschap. Mark Peeters is wel wat gewend: de vraag ‘Waar doe je het allemaal voor?’ achtervolgt hem al jaren. Als kunstenaars zelf in de knoop zitten, zoeken ze inspiratie en gaan ze te rade bij naïeve schilders, mensen die in hun werk niet zo vastlopen, zegt hij erover. En dan is er in de kunstenaarswereld altijd sprake van oeuvres. Waarom zou je als scheppend ‘buitenbeentje’ bewust aan een oeuvre moeten werken? Tellen schilders die één goed werk maken niet mee?

Mark Peeters wist zijn vader, die met de Nul-groep nadrukkelijk deel uitmaakte van het officiële kunstcircuit, in zijn nadagen regelmatig te confronteren met werken uit Sundaywonders. Wekelijks leende hij een schilderij uit zijn collectie aan hem uit, dat een plaatsje in de keuken van zijn ouderlijk huis kreeg. Zo maakte Henk Peeters kennis met de buitenbeentjes van zijn zoon, die anders nooit binnen zijn gezichtsveld zouden zijn gekomen. Het moet zijn vrije blik geprikkeld hebben, hij kon er in ieder geval waardering voor opbrengen.

Een bezoek aan Sundaywonders inspireert me iedere keer en kan ik iedereen aanbevelen. Tot en met 30 oktober is de expositie Voor velerlei UITLEG vatbaar er te zien, met schilderijen en boeken van Diederick van Kleef in combinatie met werken uit de Sundaywonders-verzameling. Trouwens, een intrigerende titel weer, net als van voorgaande presentaties, Ik wil om 8 uur naar bed of Gemengd Dubbel en altijd begeleid door sterk vormgegeven brochures, ontworpen door Jan van der Kleijn.

Maar let op mijn woorden: er gloort binnenkort meer (museaal) licht aan Sundaywonders’ horizon dan Mark Peeters zelf denkt.  

Nederlandse kunstenaars die zich in de onderstroom van de officiële kunst bevinden 

Hub. Sijstermans (1923-1978)

Hub. Sijstermans, Centraal Station Amsterdam (SW), 1968

Sijstermans’ tekeningen hebben Zuid-Limburg als onderwerp, met name de trein, oude stationnetjes en stoomtreintjes. Hij was seinhuiswachter van beroep. ‘Zeg nooit nooit, maar de kans dat Sijstermans wordt opgepikt’ acht Peeters vrijwel nihil. De weduwe van de schilder exposeerde zijn olieverfschilderijen in haar huis in Rothem Meerssen en in diverse hotels in Limburg. Een kleine greep uit zijn werk: ‘Station Valkenburg anno 1800’, ‘Basiliek Meerssen ‘brandwonder’’ en ‘Maasbrug Maastricht’. Ook schilderde hij op paleis Soestdijk de toenmalige koningin en de doopplechtigheid van Willem Alexander.Zijn bekendste schilderij is het ‘Centraal Station-Noordzijde in Amsterdam’

Pieter Hagoort (1887-1975)

Pieter Hagoort, Hofplein Rotterdam rond 1900, 1971

Schilder van de paardentram, werkte zelf bij de Rotterdamse paardentram. Na de opheffing ervan in 1918 werd hij postbode in Bovenkarspel en Grootebroek. Hagoort begon op 73-jarige leeftijd te schilderen, en won in 1970 de eerste prijs op een internationale Naïevententoonstelling in Zagreb. Naar zijn (internationale) succes keek hij altijd met verbazing. ‘Ik snap niet, dat ze zoveel smoesjes maken over die knoeierij’, zei hij kort voor zijn dood.

Sipke Houtman (1871-1945)

Sipke Houtman, Zelfportret, ca. 1932

De van oorsprong Fries Sipke Houtman zou onderwijzer worden, maar belandde tijdens de Eerste Wereldoorlog als knecht in een bakkerij in Amsterdam. Hij was gelovig: “Ik zelf kan niets. Mien penseel gaat in ’t gebed en dan doet God mijn penseel hanteren”, zei hij eens. Hij schilderde vooral stadsgezichten van Amsterdam, stillevens en af en toe een portret.

Henk Lamm (1908-1957)

Henk Lamm, boerderij in Overijssel, 1948 (SW)

Volgens acteur en naïevenverzamelaar Luc Lutz, behoorde Lamm tot de professionele fijnschilders. Lamm zou onderwijzer worden, maar blijkbaar werd hem het diploma onthouden en begon hij als werkloze te schilderen en te tekenen. Voortdurend lag hij in de clinch met ‘een meedogenloze maatschappij die hem het leven tot een kwelling maakte’. Pas na zijn dood werd hij goed bekend door een aan hem gewijde tentoonstelling in het Stedelijk Museum in Amsterdam, in 1969.

Sal Meijer (1877-1965)

Sal Meijer, De Magere Brug Amsterdam, ca. 1925

Aanvankelijk werkte Meijer als diamantversteller/-slijper in Amsterdam. Hij begon in 1914 te schilderen. Dat leidde in 1958 tot een tentoonstelling in het Stedelijk, hetgeen hem tot een van de grootste naïeve schilders van Nederland maakte. Schilder van stadsgezichten (de houten Magere Brug in Amsterdam is een van zijn bekendste), landschappen en stillevens, ‘veelal gekleurd met een komisch tintje’.

Leonardus Neervoort (1908-1981)

Leonardus Neervoort, 1974 (SW)

Werkte als portier en bode bij de voormalige Staatsdrukkerij. Begon in 1957 te schilderen, toen zijn vrouw ziek was en hij uit verveling de winkel aan de overkant naschilderde. Hij wist niet dat hij het kon. Het leidde tot schilderijen en gouaches van optochten, parades met marcherende soldaten, koninklijke feesten én het klatergoud dat erbij hoort. Oranjegezindheid spat van zijn werk af.

Geraadpleegde bronnen

Centraal Museum, Albert Dorne Collectie van Naïeve Schilderkunst. Meesters der Europese Naïeven. Utrecht: Centraal Museum, 1970.

Nico van der Endt in Outsiders. Amsterdam: Galerie Hamer, 1975.

W.A. Braasem e.a., Naïeve schilders zien ons land. Amsterdam: Uitgeverij Ploegsma, 1978.

Simonetta Rasponi, Open mind(Gesloten circuits = Circuiti chiusi) : hommage aan Vincent. Gent: Museum van Hedendaagse Kunst, 1989.

Mark Peeters, ‘Het Louvre van de Vergeten Kunst’in HP/De Tijd, 31 augustus1999.

Kunstschrift of Everything outsider art. Themanummer Kunstschrift, februari-maart 2016. Amsterdam: Kunst en Schrijven BV.

Michiel Morel, ‘De geordende chaos van Willem van Genk’ in Breekijzer op het geheugen. Den Haag: uitgeverij De Zwaluw, 2017.

Geweigerde Kunst, catalogus, 2019

Gesprekken met Mark Peeters en op Facebook verschenen teksten

Gestruind op internet

2 reacties

Laat een reactie achter

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *