Aan het overlijden van de Haagse collectioneur Piet Cleveringa, 4 december 2013 is summier aandacht besteed. Slechts een necrologie in het Nieuwsblad van Geldermalsen en een kort bericht in Kringbericht, het mededelingenblad van de Haagse Kunstkring (HKK), kon ik vinden. Die abstinentie stemt ietwat treurig. Piet Cleveringa is immers van groot belang geweest voor de beeldende kunst: een hartstochtelijk kunstverzamelaar, die leefde in een onorthodoxe combinatie en tegenstelling tussen de anonimiteit van een topambtenaar en het publieke leven in de kunst. Maar ook als gastcurator, inspirator en organisator van tentoonstellingen heeft hij zijn sporen verdiend. Jarenlang toonde hij in zijn Kijkschuur in Acquoy werk van vooraanstaande Nederlandse kunstenaars en bedacht spraakmakende kunstmanifestaties, waarvan Beelden aan de Linge het meest in het oog springt. Deze werd een ijkpunt voor vele latere beeldenroutes.
In 1988 schonk hij zijn verzameling met vele grote namen uit de Nederlandse kunst aan de Staat: 170 naoorlogse kunstwerken van zo’n honderd kunstenaars. Een jaar later toonden het Noordbrabants Museum en Het Prinsenhof in Delft deze collectie in de tentoonstelling Op het eerste gezicht. Die kreeg een blijvend kader in de vorm van de gelijknamige catalogus van de toenmalige Rijksdienst Beeldende Kunst. Vanzelfsprekend werd Piet Cleveringa vervolgens aangezocht als gastconservator voor de tentoonstelling van de Rijksaankopen 1984 – 1989.
Jan Schoonhoven, “R 69-50”, 1969. Verworven bij galerie Collection d’Art in 1975. In bruikleen bij Schunck, Glaspaleis , Heerlen.
Culturele belangstelling, vooral voor toneel en klassieke muziek, is Piet Cleveringa van jongs af met de paplepel ingegoten. Zijn vader was dol op film, zijn moeder was klassiek zangeres en regelmatig werden toneelvoorstellingen en concerten bezocht. Piet’s eerste artistieke liefde lag bij het toneel, niet bij de beeldende kunst. Tijdens zijn rechtenstudie in Leiden regisseerde hij het studententoneel en gaf leiding aan een toneelgezelschap van oud-studenten. Dat speelde ‘stukken met vaart in een leuke mise en scene’, bijvoorbeeld Il campiello van de Italiaan Carlo Goldoni. Evenals Cleveringa studeerde deze 18e eeuwse toneelschrijver rechten, en lag ook zijn passie bij het toneel.
Na de oorlog ambieerde hij een burgemeesterschap, maar zag daar te elfder ure vanaf, toen hem van hogerhand duidelijk werd gemaakt dat je daarvoor lid van een politieke partij moest zijn èn getrouwd. Plannen in die richting had hij niet. De jurist Cleveringa belandde in 1957 op het ministerie van Binnenlandse Zaken, waar hij tot aan zijn pensioen werkzaam was. Aanvankelijk voor de recherche en politiescholen, om uiteindelijk directeur Politiezaken en Raadsadviseur te worden. Hij ‘versleet’ er acht ministers.
Pat Andrea, Doctor Scratch, 1972. Verworven bij de kunstenaar in 1978 (l)
Willem Hussem, Zonder titel, 1962. Verworven bij galerie Nouvelles Images in 1982 (r)
In 1958 werd Piet voorzitter van de Haagse Kunstkring. In het begin wist hij ‘bij god niet’ waar hij aan was begonnen. Hij memoreerde het als een gekke tijd van protesten en veel toestanden met kunstenaars. Veel problemen moesten worden opgelost, meestal tussen de middag. Daar aan de Denneweg ontlook zijn interesse voor eigentijdse kunst, al wist hij in het begin niet wat hij zag. Het kostte hem de nodige tijd om aan kunst te wennen. Vroeger in zijn ouderlijk huis hingen dan wel zeventiende-eeuwse schilderijen aan de muur, maar hedendaagse kunst was daar geen issue. Haagse kunstenaars die hem in die periode aanspraken waren o.a. Nol Kroes, Berserik, Kees Andrea, Jan Roëde en Aat van den IJssel. Zij maken echter geen deel uit van Cleveringa’s fameuze kunstverzameling Op het eerste gezicht. Met steun van Victorine Hefting, ex-directeur van het Haags Gemeentemuseum en uitgever Bert Bakker verdiepte Piet zich intensief in kunst. Beiden oefenden ook druk op hem uit te gaan verzamelen, ondanks dat zijn broer en zus dat maar ‘gekkenwerk’ vonden. De collectie kreeg vorm na zijn aftreden als voorzitter in 1966. Toen ging hij pas goed om zich heen ging kijken. Op het atelier van de Boliviaanse kunstenaar Ted Carasco werd de eerste aankoop gedaan, een beeld in de vorm van een vrouwfiguur. Vervolgens begon hij werk van Haagse kunstenaars te verwerven, o.a. van Pat Andrea, Willem Hussem, Jaap Nanninga, Piet Ouborg, Tomas Raijlich, Martin Rous, Peter Struycken, Gerard Verdijk en Co Westerik.
René Daniëls, Historia Mysteria, 1981 – 1982. Verworven bij galerie Helen van der Meij in 1983. In bruikleen bij het Centraal Museum in Utrecht (l)
Piet Dieleman, Zonder titel, 1982. Verworven bij galerie van Krimpen in 1983 (r)
Boterhammenlunches met Ton Berends van de Haagse galerie Nouvelles Images hebben veel bijgedragen aan Cleveringa’s kijkvermogen. Via Berends kwam de verzamelaar in spé in aanraking met lyrische expressionisten en leerde hij het werk van de abstract geometrische richting waarderen. Vanaf 1974 verplaatste zijn aandacht zich naar Amsterdam. Eerst naar galeries als Espace, Collection d’Art en Jurka, waar aankopen volgden van Reinier Lucassen, Jan Roeland, Roger Raveel, Ger Lataster en JCJ van der Heyden. Bij Living Room en Van Krimpen verwierf hij werk van Henk Visch en Fortuyn o’Brien, respectievelijk van Piet Dieleman en Rob van Koningsbruggen. Later stapte hij ook bij Art & Project binnen, waaruit aankopen van Jan Dibbets, Ben Akkerman en Ger van Elk voortkwamen. Het topstuk in Cleveringa’s collectie is ongetwijfeld het schilderij Historia Mysteria van René Daniëls, een triomfboog in een PopArtachtige stijl, waaruit in alle richtingen wegen naar buiten schieten. Piet schafte het aan bij Helen van de Meij, op een kunstbeurs in de Nieuwe Kerk. Op zijn galerietochten door Amsterdam verorberde Piet zijn boterhammen graag bij Wetering galerie van Michiel Hennus.
Interieur Kijkschuur in Acquoy met werken van René Daniëls, Carel Visser, Henk Visch, JCJ van der Heyden en Lucebert. Foto: Thijs Quispel (l)
Jan Dibbets, Zonder titel, 1973. Verworven bij galerie Art & Project in 1978. In bruikleen bij Rijksmuseum Twenthe (r)
Na zijn pensionering verkaste Piet Cleveringa naar de Betuwe. Hij kocht er in 1975 een fraai 18e eeuws huis in Acquoy, aan de Lingedijk nr. 84. De koeienstal richtte hij in als expositieruimte, die hij tot De Kijkschuur doopte. Tussen 1980 en 1987 maakt hij er 32 tentoonstellingen, soms met eigen werk, dat van andere verzamelaars of thematentoonstellingen over glas, fotografie, licht, geluid en beweging. Uit artistiek oogpunt was de reeks Accenten interessant: combinaties van drie of vier kunstenaars, die op een of andere manier verwantschap met elkaar hadden. Doorgaans lag het accent op het kijken naar kunst, minder op het kopen. Bijvoorbeeld de eerste in 1980 met Karel Appel, Kees van Bohemen en Willem de Kooning of Accenten nr. 6 met ruimtelijke objecten van David Vandekop, Cornelis Rogge en Auke de Vries. De laatste vond in 1985 plaats: drie generaties Lucebert, Reinier Lucassen en René Daniëls. Een aantal liet hij openen door dorpelingen: de smid of kinderen van school. Die namen hun vrienden en kennissen mee waardoor een natuurlijke confrontatie met kunst kon ontstaan. Eens vroeg hij dames uit het dorp bij een opening taarten te bakken, geïnspireerd op het werk van Jan Schoonhoven, Peter Struycken en Carel Visser. Kunstenaars voerden bij vernissages dikwijls zelf hun kookkunsten uit. Sjoerd Buisman en Krijn Giezen hadden daarin al een aardige reputatie opgebouwd. De Acquoy’ers lieten zich hun gebakken visjes goed smaken.
Daniel Buren, Boven-Beneden, 1987 bij manifestatie Beelden en Banieren (l)
Roger Raveel, Hemel Aarde, 1987 idem (r)
In en bij het nabijgelegen Fort Asperen, dat Piet in 1986 oprichtte, organiseerde hij opmerkelijke manifestaties. Mij staan Beelden en Banieren (1987) en Architectuur en Verbeelding (1989) nog helder voor de geest. Zoals de banieren van Daniel Buren die trots op het Fort wapperden, het grootse Hemel en Aarde van Raveel bij de ingang en het wachthuisje van Han Janselijn. Zonder twijfel was de beeldenroute Beelden aan de Linge in 1984 de meest spraakmakende. Rond de scheve, stompe toren van Acquoy, in De Kijkschuur, langs de Lingedijk en in en rond Fort Asperen toonden 48 kunstenaars een beeld of installatie, waarbij zij zich lieten inspireren door de omgeving. Vooral omdat de kunstenaars zelf een plek konden uitkiezen werd het een boeiende confrontatie tussen verschillende soorten beeldhouwkunst en zijn omgeving. Iedere kunstenaar kreeg een dorpsbewoner als assistent, wier lachlust wel werd opgewekt, als zij een niet-uitvoerbaar idee van een kunstenaar te zien kregen. Maar Piet was ervan overtuigd dat ‘een wandeling in een omgeving waarin landschap en karakteristieke gebouwen een sfeer van ontspanning opriepen, deze confrontatie kon helpen vergemakkelijken’. Beelden aan de Linge was de eerste beeldenroute waarin natuur, kunst en een stukje historie samen kwamen. De manifestatie trok duizenden bezoekers en bracht een explosie van beeldenroutes in het land teweeg.
Krijn Giezen, Maquette van een verscholen woning, Acquoy, 1980. Verworven bij de kunstenaar in 1980
Een echt buitenmens kon je Piet Cleveringa niet noemen. Wonen in de Betuwe bracht echter wel een bijzondere affiniteit met het rivierenlandschap teweeg: de kronkelingen van de uiterwaarden met zijn binnenmeertjes, wilgen en rietpluimen of het grijs van de herfst met zijn prachtige nevels. De uitgestrektheid van het polderlandschap, het weidse uitzicht inspireerde en gaf hem een gevoel van vrijheid. Dat natuur en landschap een geliefd thema in zijn verzameling werden, lag enigszins voor de hand. Naar eigen zeggen heeft hij daar echter nooit bewust de nadruk opgelegd. Zijn eigen overzicht van opeenvolgende ontwikkelingen in de Nederlandse beeldende kunst beschouwde hij pas als een ‘landschap’.
Lucebert, Het dorpsfeest, 1974. Verworven bij galerie Nouvelles Images in 1974
Piet Cleveringa hield van organiseren. Hij deed het dikwijls samen met zijn vriend, Ab Stakenburg. In Acquoy noemde men hen ‘ De Heertjes’, later werd het ‘De Heren’, zoals Piet bij gelegenheid trots meldde. Zij brachten het dorp met feesten, klank- en lichtspel, zeskamp, kinderspelen en wandeltochten tot leven. In 1981 werd onder zijn leiding met dorpelingen Een Midzomernachtsdroom van Shakespeare opgevoerd. Van heinde en verre kwamen bezoekers naar dit toneelspektakel kijken, waarvoor Krijn Giezen de environment in Fort Asperen maakte. Maar rond 1987 werd het organiseren hem teveel. Veel deed hij in zijn eentje, ‘een gezin kon je er niet bijdoen’ was een gevleugelde uitspraak. En Ab Stakenburg was inmiddels in 1986 overleden. Zo kwam in juni 1988 een einde aan de exposities in De Kijkschuur. De laatste was het project Een droomhuis voor een kunstverzamelaar van Mirjam IJsseling. Naast maquettes, schetsen en werktekeningen toonde de kunstverzamelaar topstukken uit zijn collectie.
In 1991 verhuisde hij terug naar Den Haag, naar een appartement in Zorgvliet, een monumentaal flatgebouw uit de jaren twintig op loopafstand van het Haagse Gemeentemuseum. Daar bezocht ik hem eens om hem over te halen een tentoonstelling in de Artoteek Den Haag te openen, hetgeen nogal moeite kostte. De kunstuitleen was niet zo geliefd bij de galeries, waar de echte verzamelaars kochten. Maar gentleman Piet Cleveringa met zijn curieuze slepende tred, toonde zich een beminnelijk en opgeruimd mens, formeel wel, kennelijk nog vanwege zijn vroegere ambtelijke werkomgeving. Hij praatte licht-geaffecteerd en kon je joyeus aankijken, met die glanzende ogen achter zijn grote bril. Het appartement hing, lag en stond bomvol kunst. ‘Iemand is pas een verzamelaar, wanneer hij de schilderijen en beelden niet meer in zijn huis kan hangen of plaatsen, maar ze op allerlei manieren moet onderbrengen’ verklaarde hij eens in een interview. Dat kon ik toen wel beamen.
Jaap van den Ende, Zonder titel, 1981 – 1982. Verworven bij galerie Orez Mobiel in 1982. In bruikleen bij Gemeente Musea Delft
In zijn benadering was Piet Cleveringa esthetisch en had hij oog voor het gebruik van traditionele artistieke materialen. Immer koos hij voor de schoonheid van schilderen, voor het picturale. Zijn credo? Voor mensen was het belangrijk met kunst in aanraking te komen, zonder dat je per se hoefde te weten wat een schilderij voorstelde. Volgens Piet ging het er om of je in een kunstwerk iets van je eigen gevoelens kon ontdekken. De vraag ‘Wat stelt het voor?’ beantwoordde hij steevast met ‘Wat u ziet!’. Peter Struycken had hem dat geleerd. Kunst waarderen vond hij een strikt persoonlijke zaak. In gesprekken met kunstenaars merkte hij altijd dat iedereen anders naar een kunstwerk kijkt. ‘Als ik probeer uit te leggen wat ik interessant vind aan een bepaald werk, welke emoties het oproept, blijkt het vaak iets anders te zijn dan de kunstenaar erin ziet’ zei hij erover.
Piet Ouborg, Het ovaal, 1949. Verworven bij galerie Collection d’Art omstreeks 1974. In bruikleen bij Stedelijk Museum Schiedam (l)
Martin Rous, Zonder titel, 1978. Verworven bij galerie Artline in 1985 (r)
De collectie Op het eerste gezicht is gedegen, wel enigszins voorspelbaar. Piet Cleveringa verzamelde breed en was niet eenkennig, hij kocht spontaan, op het eerste gezicht dus. De concentratie ligt op abstracte werken van bekende voornamelijk mannelijke kunstenaars als Ben Akkerman, Ger van Elk, Peter Struycken en JCJ van der Heyden als van de NUL kunstenaars Jan Schoonhoven en Armando. Ook Cobra is goed vertegenwoordigd. Maar voor geen enkele stroming had hij een voorkeur, wellicht omdat hij een kunsthistorische opleiding ontbeerde. De collectie varieert in stijl van de jaren vijftig-abstractie (Piet Ouborg, Jaap Nanninga, Willem Hussem) tot realisme van Co Westerik en Pat Andrea en strengere abstractie van Martin Rous, Peter Struycken en Rob van Koningsbruggen. Latere werken van Karel Appel, Eugène Brands, Lucebert, Kees van Bohemen en vroeg werk van Marlene Dumas, Piet Dieleman en Hans van der Pennen zijn erin opgenomen. Voor jonge kunstenaars interesseerde Piet zich nauwelijks; hij had het idee daarmee een verantwoordelijkheid op zich te nemen, die hij niet waar kon maken. Nooit koos hij het wildste werk. En als hij eraan twijfelde of hij over drie maanden nog steeds met plezier naar een werk kon kijken, kocht hij het niet. Met bijna uitsluitend werk van Nederlandse kunstenaars bleef de collectie overzichtelijk, tijd om naar het buitenland te gaan en zich daar op de kunst te oriënteren had hij trouwens niet. Een persoonlijke passie voor een bepaalde kunstenaar valt niet te bespeuren. Er zit geen kunstenaar bij, die uitsluitend met ondersteuning van de collectie Cleveringa de geschiedenisboeken is ingegaan. Zeker is dat hij veel ontzag, ja een grenzeloze verering voor kunstenaars had: ‘Kunstenaar zijn is een hoge roeping, als kunstenaar ben je ook altijd op jezelf aangewezen. Ze denken meer bewust na over de dingen van het leven, dat is ook een essentieel onderdeel van hun werk’, placht hij te beweren.
Kees van Bohemen, On the road, 1972. Verworven bij galerie Delta in 1972. In bruikleen bij het Provinciehuis in Arnhem (l)
Sjoerd Buisman, Reconstructie: smalle weegbree (Plantago lanceslata), 1979. Verworven bij galerie Helen van der Meij in 1980 (r)
In de jaren tachtig behoorde het tot de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid een representatieve kunstcollectie op te bouwen door het volgen van de belangrijkste kunststromingen, aankopen van veelbelovende kunstenaars en kunstenaars die een exponent van hun tijd vormden. De Rijksdienst Beeldende Kunst (nu: Rijksdienst Cultureel Erfgoed) beheerde deze kunstverzameling, die men optimaal moest aanwenden voor presentatiedoeleinden: door bruiklenen voor tentoonstellingen, voor lange duur in vaste opstellingen van musea of voor aanverwante instellingen en hoogwaardigheidsbekleders. Piet Cleveringa schonk zijn collectie aan de Staat in een periode dat de verzamelwoede van het Rijk voor Nederlandse kunstenaars door de grotere gemeentelijke musea voor hedendaagse kunst met argusogen werd bekeken. De kritiek richtte zich vooral op het feit dat de voormalige Rijksdienst Beeldende Kunst bij de verwerving van kunstwerken nooit precies wist wat er met de aangeschafte werken ging gebeuren. Feitelijk had de Staat tot dan toe weinig bijgedragen aan collecties die door die gemeentelijke musea van moderne kunst verworven waren. Juist die musea maakten het spannend door werken niet in een geografische, maar in een internationale artistieke omgeving te presenteren. Bijvoorbeeld: Jan Schoonhoven tegenover Fontana of Jan Dibbets tegenover Ryman, om maar eens twee stokpaardjes van Rudi Fuchs uit een van zijn columns aan te halen. In zo’n omgeving ontstegen volgens de museumdirecteur Nederlandse kunstenaars hun regionale achtergrond en voor die spanning zorgden de gemeentelijke musea, die zich tegenover een soort nationaal museum teweer stelden. Met lede ogen zagen zij de concurrentie van de Rijksdienst aan, die als achterkant van het museumbedrijf fungeerde en ook over een behoorlijk aankoopbudget beschikte. Maar Piet Cleveringa had gegronde redenen om zijn verzameling aan de Staat te schenken in plaats van aan één bepaald museum. De keuze voor het Rijk impliceerde de zichtbaarheid van zijn collectie bij meerdere overheidsinstituten en hij wilde dat zijn werken zouden rouleren. Zoveel mogelijk mensen deelgenoot maken van zijn kunstbeleving was zijn drijfveer.
Marlene Dumas, The tongue, 1981 – 1982. Verworven bij galerie Paul Andriesse in 1984. In bruikleen bij Museum voor Moderne Kunst in Arnhem (l)
Ger Lataster, Zonder titel, 1975. Verworven bij galerie Nouvelles Images in 1975 (r)
Piet Cleveringa schonk niet alleen aan het Rijk. Een deel van zijn verzameling kwam begin 2000 in De Lakenhal in Leiden terecht (o.a. werk van David Vandekop, Han Schuil, Jaap van den Ende, Gustave Asselberghs). Met die stad voelde hij zich verbonden, hij vond er na zijn studie zijn eerste baan en woonde er tot 1953. Later richtte hij er het Leids Academisch Kunstcentrum op en bekleedde het voorzitterschap van het Leids Universiteitsfonds. De Lakenhal richtte in 1998 ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag de tentoonstelling It takes two to tango in, die de aanleiding tot de schenking werd. Cleveringa haalde voor deze expositie vroegere ‘eigen werken’ uit musea op en combineerde die met latere aankopen en werken uit het bezit van De Lakenhal. Zo konden kijkers een vergelijking maken tussen de keuze van de openbare en de particuliere verzamelaar. Uit dankbaarheid voor de schenking toonde De Lakenhal in 2007/2008 in de expositie Thank you een deel van Cleveringa’s schenking, samen met werk uit de verzameling van Frans en Greetje Merkus. Zijn collectie grafiek deed Piet Cleveringa over aan het Prentenkabinet van de Universiteit van Leiden. De KABK maakte er in 2004 nog een tentoonstelling over: Met passie verzameld. Kröller-Müller schonk hij 17 werken, die in 2005 op de Veluwe te zien waren en ook de vereniging van huiseigenaren van Zorgvliet is met 30 grafische werken mooi bedeeld.
Gerard Verdijk, Signs of the highway, 1969. Zeefdruk, hangt in Zorgvliet (l)
Constant, Espace en déstruction, 1972. Verworven bij galerie Nouvelles Images in 1975 (r)
De uitgelezen verzameling eigentijdse kunst van Piet Cleveringa, een line-up van Nederlands meest bekende kunstenaars, geeft een helder inkijkje in de opeenvolgende ontwikkelingen in de beeldende kunst van de naoorlogse jaren in Nederland. Aan zijn wens voor spreiding is ruimschoots voldaan, vele werken zijn bij belangrijke musea ondergebracht. De Haagse achtergrond en vertrouwdheid met het kunstleven in de Residentie is zeker van invloed geweest op de totstandkoming van zijn collectie, die ook werk van twintig Haagse kunstenaars telt. Het zou een mooi eerbetoon aan de bevlogen Piet Cleveringa zijn om de tentoonstelling Op het eerste gezicht uit 1989 nog eens terug te kunnen zien, bij voorkeur in Den Haag.
Jaap Wagemaker, Hommage aan Jaap Mooy, 1963. Piet Cleveringa kreeg dit werk op zijn vijftigste verjaardag van vrienden cadeau, dat zij in 1968 bij de kunstenaar kochten
Met uitzondering van de zeefdruk van Gerard Verdijk maken de afgebeelde kunstwerken deel uit van de collectie van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed, die ook het meeste fotomateriaal ter beschikking stelde. De afgebeelde werken waarvan de huidige verblijfplaats niet is aangegeven, bevinden zich daar in depot.
Geraadpleegde literatuur
Beelden aan de Linge, werken van 48 hedendaagse kunstenaars uit Nederland: Reflex – Utrecht, 1984
Beelden en banieren Fort Asperen Acquoy, 1987
Op het eerste gezicht, de collectie Cleveringa: Rijksdienst Beeldende Kunst/ SDU uitgeverij, ‘s-Gravenhage, 1988.
Margriet van Lith, ‘Ik heb weer twee tekeningen gekocht, ik kon ’t niet laten’ in MARE van 22 september 1988.
Betty van Garrel, Piet Cleveringa : Een jongen met grijs haar, 1998
Renée Steenbergen, Iets wat zoveel kost, is alles waard: Vassallucci Amsterdam, 2002.
De topambtenaar/verzamelaar Cleveringa was me vaag bekend. Je schetst een helder beeld van hem. Er zouden meer topambtenaren/verzamelaars moeten zijn.
Wat goed dat je over Piet schrijft. Ik heb een hele aparte band met hem. Ik ken hem vanaf dat ik 7 jaar was want mijn tante was zijn secretaresse. Soms sprong mijn moeder bij! Later kregen we weer contact via de kunsten. een bijzonder mens. En dan dat toneel dat altijd weer op kwam zetten. Fijne herinneringen! Inderdaad we hebben meer van zulke mensen nodig! fijne dag! ingrid
Het gerucht ging altijd dat Piet Cleveringa directeur van de BVD was geweest en dus eigenlijk een spionnenjager met als alibi “kunstverzamelaar”. Dank je voor je necrologie Michiel, nu weet ik beter….. Prachtig tijdsbeeld.
Michiel………dank voor dit artikel over Piet, om de gedachte aan hem en zijn passie te onderhouden ……….
Mooi portret, Michiel. Een kleine correctie: je hebt het in het kader van ‘Architectuur en Verbeelding’ over het Wachthuisje van Jan Janselijn. Dat is natuurlijk Han Janselijn geweest.
Afkortingen en namen, dat gaat bij mij veelvuldig fout!
Beste Michiel,
Ik ben blij met je bericht en artikel over Piet dat een beetje vergoed dat de pers steeds minder aandacht heeft voor de Voltooid Verleden Tijd. Aan het overlijden van Leo Verboon werd ook vrijwel geen aandacht aan besteed, na het overlijden van Herman Makkink kwam na pas enige tijd een hommage.
Jaren geleden zijn Lex en ik samen met Gerard Verdijk en Josephine Sloet door Piet op zijn flat te eten gevraagd. Piet had er toen de pest over in dat ‘de aardappels te koud waren’. Eigenlijk kon hij niet meer echt ontvangen en sindsdien is het alleen maar meer achteruit gegaan.
Er gaat een rilling door mij heen.
Ik wist (ook) niet van zijn overlijden. Ach, die Hollandse media!
Piet kwam vaak bij Orez, niet in de laatste plaats van zijn interesse in Schoonhoven, en ik in zijn Kijkschuur.
k heb hem een keer spoedig naar een vergadering met de Minister van Binnenlandse Zaken moeten rijden.
Hij heeft in zijn dubbelappartement aan de Sportlaan een keer voor mij gekookt. Kalfsoesters en een heerlijk toetje.
Dat ik hem ook elders, bij een opera of een soortgelijk evenement, tegenkwam is vanzelfsprekend.
‘k vroeg me destijds af of hij een kind van de bekende Leidse Prof. Cleveringa was. Het zou zomaar kunnen. Nooit ernaar willen vragen.
Dank voor het bericht.
Mooie groet van Frans van der Vaart
Bedankt Frans, Prof. Cleveringa was niet Piet’s vader, wel een ver familielid
Hi Michiel,
Mooi portret van een kunstminnende omnivoor die zijn passie niet voor zich zelf hield. Ik denk dat hij gegruwd zou hebben van het huidige culturele beleid.
Groet, Hans van Leeuwen
Hoi Michiel, Interessant stuk. De verzameling van Cleveringa is goed te plaatsen in het tijdsbeeld. In zijn verzameling komen veel kunstenaars voor die ik tijdens mijn opleiding aan de academie heb leren waarderen.
Heeeeel mooi tijdsbeeld, Michiel, informatief. Liefdevol geschreven…
Uitstekend!
Ankie Cleveringa meldde me dat er toch iets meer aandacht aan het overlijden van haar oom in de pers besteed, dan ik heb geschetst. Ook het Leids Dagblad en het AD hebben aandacht aan het overlijden van Piet Cleveringa besteed. Aan zijn begrafenis op 12 december 2013 is een herinneringsbijeenkomst vooraf gegaan, waarbij uitgebreid is stilgestaan bij zijn leven door vele sprekers uit de wereld van toneel en kunst. Er waren 120 mensen aanwezig.
Wat bijzonder om deze geschiedenis te lezen! Als kind dat opgroeide in Acquoy had ik van deze achtergrond maar weinig benul, van ‘De Heertjes’ en de dorpsfeesten die zij op poten zetten weet ik echter alles nog! Genoten van de zondagen in de Kijkschuur, waar onze ouders veel kwamen, en wij als kinderen tussen de kunstwerken speelden! Mooi beeld! Hartelijke groet, Mirjam
Beste Michiel,
De RCE heeft op bescheiden wijze aandacht besteed aan het overlijden van verzamelaar Piet Cleveringa. Hij was een belangrijke schenker en bleef ook na zijn omvangrijke schenking aan het Rijk betrokken bij ‘zijn’ kunstwerken.
http://www.cultureelerfgoed.nl/dossiers/uit-de-kunstcollectie/objecten/piet-cleveringa-fanatiek-verzamelaar
Mooi idee om bij wijze van eerbetoon zijn collectie nogmaals te laten zien! Welke tentoonstellingsmaker durft het aan? De schenking Cleveringa is beschikbaar voor bruikleen.
http://www.cultureelerfgoed.nl/dossiers/bruiklenen
Heel leuk om dit allemaal te lezen.
Roept veel herinneringen op. De aanleiding om Piet Cleveringa te goochelen is dat een heel goede vriend van Piet , Frans Voerman, op 6 april is overleden en Frans was een zwager van mij. Piet kwam vaak over de vloer en vroeg dan of we konden helpen met de opbouw in de Kijk Schuur. Ook de de door Piet georganiseerde tentoonstellingen en toneel voorstellingen heb ik bezocht het was allemaal echt heel bijzonder,leuke herinneringen.
Vriendelijke groeten Huub van der Hagen
In de zomer van 1987 deed ik mee aan de tentoonstelling “Beelden en Banieren” in fort Asperen. Wij kwamen met de trein aan in Leerdam en Piet Cleveringa haalde ons op van het station om ons mee te nemen naar Acquoy. Alhoewel het zomer was droeg hij moonboots van het merk Technica.
Voor mij een treffende keuze, de eerste foto bij het artikel: Piet voor een grote pastel van R.W. van de Wint. Als secretaris van Stichting De Nollen – het project van Van de Wint – heb ik Piet, lid van de Stichting, leren kennen in zijn talenten als organisator en liefhebber. Een aantal malen ben ik in Den Haag geweest voor overleg, Piet overhandigde mij dan een dik pak met vulpen geschreven teksten die ik kon gebruiken als uitnodigingen voor sponsorbijeenkomsten, brieven aan de Gemeente Den Helder, subsidie-aanvragen, enzovoort. Steevast liep het ook uit op een bespreking van enkele kunstwerken in zijn rijke verzameling, meestal de laatste aankoop. Binnen de Stichting was Piet vrijwel de enige die Ruud van repliek kon dienen en de kunstenaar ter verantwoording kon roepen als dat nodig was, want Ruud had ontzag voor de ‘spionnenjager’. Prachtige jaren.