Kleur door verval
Het oeuvre van Krijn Giezen (1939-2011) is een manifest van de consequente en oprechte wijze waarop hij de (kunst)wereld aanschouwde. Ambachtelijke vaardigheden bracht hij voor het voetlicht als kostbaar erfgoed. Resultaten van onderzoek en verkenningen legde hij minutieus vast in woord en beeld, alsof het miraculeuze prestaties of wetenschappelijke uitvindingen betrof.

Het grote thema is vergankelijkheid versus schoonheid, zoals de afdruk van gevonden voorwerpen waarvoor hij nieuwe bestemmingen bedacht, hoe versleten of aangetast dan ook. Hergebruik van materialen was een voorwaarde voor zijn kunst, ‘zonde om weg te gooien’ was zijn credo. Hij dacht niet in problemen in zijn kunst, slechts in oplossingen, daarentegen mocht zijn eigen werk vergaan. Zijn kunst is persoonlijk en universeel, voorzien van bedekte spot waaronder de nodige  ernst schuilt.


Wandkleden en assemblages (1961-1974)
De wandkleden, die aan het begin van Giezens kunstenaarschap ontstonden, kenmerken zich door contrasten en tegengestelde structuren. Stukken materiaal kregen een andere taak, open ruimtes ertussen gingen een actieve rol spelen en draden vormden de textuur. Het zijn doorgaans ‘krachtige’ formaties waarin veel verhalen moeten zijn schuilgegaan. Zijn latere kunstprojecten, opdrachten en producten sluiten aan bij die eerste ruige kloeke wandkleden en tweedimensionale assemblages (beschilderde textielapplicaties, collageachtige wandobjecten uit zeildoek, delen van leren motorpakken, huiden, katrollen, visnetten en touw). Maar daar wijken ze in velerlei vormen ook weer vanaf omdat ze er een andere dimensie bij kregen, door de concentratie op een ander thema (relatie met de natuur, hergebruik van materialen, een specifiek ambacht etc.), dan wel vanwege een aan hem verstrekte opdracht. De laatste jaren van de  periode 1961- 1974 concentreerde Krijn zich steeds meer op de functie die zijn werk heeft in de omgeving waarin het geplaatst werd. Veel van die werken zijn opgenomen in het kunstenaarsboek Krijn Giezen. Ontwerpen en uitvoeringen van tenten, paardedekken en scheepstextiel. Het verscheen als catalogus bij zijn tentoonstelling in het Stedelijk Van Abbemuseum in 1974.

Krijn heeft tijdens zijn leven betrekkelijk weinig museale presentaties gehad, ze hadden niet zo zijn interesse en pasten niet bij zijn onconventionele houding binnen de kunstwereld. Niettemin was zijn kunstenaarschap begin jaren zeventig pas een tiental jaren op weg en bood het Eindhovense museum hem de mogelijkheid om werk en projecten waar hij destijds aan werkte uitvoerig en zonder opsmuk te tonen nadat hij eerder in 1969 zijn eerste solotentoonstelling in het Leidse Museum De Lakenhal had. Het kon het vliegwiel zijn dat hem verder kon brengen in het verkrijgen van kunstopdrachten.


Van Abbemuseum (1974)
De tentoonstelling in het Eindhovens museum opende met een dia-projectie, die een inkijkje bood in zijn Katwijkse atelier op een nettenzolder. Hier lieten vissers sporen achter op de balken: tekeningen en schilderingen van schepen. Te zien waren verder grote stukken, die samen met kleiner werk en aanvullende documentatie een beeld gaven van de projecten waar hij aan werkte. Ze ‘tekenden’ zijn verzamelwoede. In de pers werd Krijn afgeschilderd als een soort Robinson Crusoë in een moderne samenleving, die alledaagse werktuigen uit oude ambachten tot objects d’art verklaarde. In de genoemde catalogus memoreert Hein Reedijk een eerdere opdracht van de kunstenaar in cultureel centrum de Lindenberg in Nijmegen in 1971. Hiervoor ontwierp hij een decor voor de toneelzaal dat al naar gelang de situatie dat eiste, in ontelbare variaties gebruikt kon worden. Een maquette bood de toneelmeester de mogelijkheid van proefopstellingen. In het Van Abbemuseum stelde Krijn vijf canvas-stroken op in de vorm van een tent. De flexibiliteit en de uitdaging die van het werk uitging om er zelf iets mee te doen kenmerkten zijn toenmalig werk. Het materiaal leende zich er ook goed voor: touw, zeildoek en leer, dat je niet direct aan kunstwerken deed denken. Associaties met de ambachtelijkheid van de zeilmakerij en de visserij werden in de tentoonstelling vanzelf opgeroepen. De wereld van de visserij was voor Krijn bijzonder inspirerend. Industriële producten liet hij voor wat ze waren, het ging hem om natuurlijke materialen. Met deze tentoonstelling richtte de kunstenaar alle aandacht op de combinatie van functie en visuele waarde van niet-kunstproducten, waardoor hij een relatie wist te leggen tussen de beeldende activiteit ‘kunst’ en de visuele omgeving die men als alledaags ervaart, zoals Hein Reedijk benadrukte in zijn tekst.


Uitvindingen en reparaties
Het veranderen van bestaande voorwerpen door kleine ingrepen en ze een nieuwe (visuele) betekenis geven, was een kolfje naar Krijns hand. Zo verzamelde hij de meest uiteenlopende gebruiksvoorwerpen en materialen, niet zozeer om hun decoratieve kwaliteit maar om gericht een beeldende vorm van documentatie over ambachtelijkheid op te bouwen. Typerend daarin was het vastleggen van door mensen zelf uitgevoerde reparaties en veranderingen aan meubels en andere gebruiksvoorwerpen. Hierbij sloot hij aan op het knutselend of semi-ambachtelijk bezig zijn, louter uit praktische bedoelingen.

Voor de tentoonstelling Reparaties-Gebruiksaanwijzingen-Recepten in het Haags Gemeentemuseum  in 1976 registreerde Krijn in de uitgave Uitvindingen en reparaties zo’n zestig uiteenlopende beroepen zoals boer, bakker, meelhandelaar, drukker, fietsenmaker, politieagent, zeilmaker of bollenkweker en de materialen waarmee zij werkten voorzien van hun toepassingen in de vorm van foto’s, korte notities en tekeningen. Bijvoorbeeld: bakker-meelzak-schort of fietsenmaker-buitenband-onderdeel van een takel. Jarenlang verzamelde Krijn zo handige ‘oplossingen’ voor kleine euvels en probleempjes met voorradig materiaal: de arts repareert zijn trapleuning met leukoplast, de smid zijn houten kast met platen ijzer, of de visser de rugleuning van zijn stoel met een visnet. Tevens toonde Krijn in het Haags Gemeentemuseum zogenoemde beeldrecepten: tekeningen en foto’s van door hem ontwikkelde en uitgewerkte ideeën over het schoonmaken en bereiden van voedsel. Eten was echt zijn ding, niet alleen het bereiden, maar ook de wijze van presenteren.


Studenten
Kunstenaar Hans van Leeuwen, die in 1971 op de Academie in Rotterdam les had van Krijn is nog steeds schatplichtig aan zijn ideeën. Zo heeft hij materiaal uit zijn eigen omgeving dat al een leven achter de rug heeft of hetgeen anderen afdankten steevast in zijn kunst gebruikt. Hij memoreert Krijns handige oplossingen voor al die kleine probleempjes: een plat touw maak je rond door het onder je voet te rollen, “rollen met de voet maakt een slechte split goed”. Of een stukje stof schuif je onder een karretje waaraan een wiel ontbreekt, ‘hoe simpel en zinnig kan het zijn’. De visuele resultaten ervan spraken Van Leeuwen aan, niet in het minst de liefde voor het handige gebruiksvoorwerp, die ervanaf spat. Het repareren en veranderen van gebruiksvoorwerpen door Krijn had alles te maken met zijn leefwijze, waarmee Van Leeuwen zich zeer verwant voelt.

Arnoud Holleman, student van Krijn op de KABK en de Rijksacademie, beschrijft hoe Krijn bij het ontwerpen en ontwikkelen van gereedschap als rokers, pannen, bestek om krab en kreeft te eten of hulpmiddelen om oesters te openen, de volgende criteria hanteerde: functioneel, hergebruik, vakmanschap/ambachtelijk, nuchterheid/eenvoud, handgeschreven tekst en humor. ‘Kunst moest méér zijn dan kunst’, legde Krijn aan zijn studenten uit. Voor een jongere generatie eigentijdse kunstenaars als John Körmeling, Charlie van Rest en Joep van Lieshout was Krijn een belangrijke inspirator. Ook voor Arnoud Holleman zelf, die vanaf zijn academietijd een intensieve vriendschap met Krijn onderhield en inzichtelijke teksten over hem schreef.

Krijn was tot 1990 ruim tien jaar docent aan de KABK. Student Ingrid Rekers nam in 1987 deel aan een werkproject van een tiental studenten in de Biesbosch onder leiding van Krijn Giezen en Sjef Henderickx.  Daar moest iedereen met het materiaal uit het bos en met klei en aarde ‘zijn eigen ding’ doen. Zij verhaalt hoe Krijn hen tijdens dat proces inspireerde door bewogen te vertellen over allerhande natuurprocessen, zoals het opzetten van een moestuin in een gevangenis. Zo leerden de studenten Krijns eigen inspiratiebronnen kennen en deden daar hun voordeel mee. Enkele deelnemers namen vervolgens nog deel aan een uitwisselingsprogramma met studenten van Sunderland Polytechnic in Engeland, waar zij onder meer met de Engelse beeldhouwer John Dee samenwerkten.

Fysiek aanraakbaar
Als kijker kun je op informele wijze deel uitmaken van Krijn Giezens ervaringen. Zo kon hij bijvoorbeeld geobsedeerd zijn door de wijze waarop mensen zitten. Hij legde ooit op een foto vast hoe stratenmakers in de pauze zitten als ze buiten zijn en een biertje drinken. De ene zit op beide klompen en leunt tegen de muur, de andere heeft de muur niet nodig, hij zit op één klomp. Origineel is de tekening die hij in de VS maakte van een man die op zijn handen zit om zijn witte broek schoon te houden. Een gebruikswaardig voorbeeld is zijn ontwerp van een rookoventje dat hij in 1976 het licht liet zien, een soort plaatijzeren doos, 60×45 cm met van boven en van voren een klep waarachter twee roosters schuilgaan. Voorzien van een houten handvat kon je het overal mee naartoe nemen, een uitgebreide handleiding, recepten en ideeën voor het roken van vis en vlees leverde hij erbij. Alles binnen een half uur gaar te maken. Essentieel voor Krijn was iets niet direct als gebruiksvoorwerp te ontwerpen, maar als kunstwerk te laten ontstaan. De kunstenaar liet het in productie nemen, waarna het gretig aftrek vond. Het zou nog vaak te zien zijn, ook op openingen van tentoonstellingen, waar bezoekers zich tegoed deden aan de maaltijden die Krijn met collega Sjoerd Buisman bereidde en serveerde. Dat waren kunstprojecten op zich, waar beide kunstenaars zich verdiepten in de elementaire noodzaak van het bereiden van verantwoord voedsel, als levensbehoefte. Ze stonden feitelijk los van de geëxposeerde kunst.

rookoven, 1975


Beeldtaal
Kunst gaf Krijn vrijheid. Zijn eigenzinnigheid en humor worden bijvoorbeeld weerspiegeld in de Zeisclub die hij indertijd oprichtte tot behoud van de zeis en de techniek van het maaien. De anarchie en geestigheid van Fluxus-happenings met nadruk op spel met zelfbedachte, ongeschreven regels lagen ten grondslag aan veel van zijn acties en objecten, zoals hij het robuuste van de boer, de visser en de handwerksman in zijn werk verbond. Bij zijn landschapsontwerpen kon het gaan knellen als hij zich aan van bovenaf opgelegde standaardiserende regels moest conformeren, die zich maar moeilijk tot zijn blauwdrukken verhielden. Van zijn voorstellen voor de openbare ruimte zijn er verschillende in het ontwerpproces gestrand. En als een project wel uitgevoerd werd, dan kon regelgeving het alsnog treffen, zoals bij Kijk Uit Attention in de beeldentuin van Museum Kröller-Müller (zie deel 1).

Zijn hele carrière vervaardigde Krijn onpretentieuze tekeningen, aquarellen en (documentaire) foto’s van een registrerende directheid. Snelle, korte notities of (werk)tekeningen die iets vastlegden wat hem fascineerde. Hij bundelde die in ontelbare kunstenaarsboeken (notitie- en werkboeken), die dienst deden als begeleidende publicatie bij een tentoonstelling of kunstproject. Zijn werkboeken zijn vaak complete assemblages, verslagen van werkprocessen in handgeschreven notities waarin hij folders, werktekeningen, documentaire foto’s en rekeningen verwerkte tot documenten, om er later nieuw werk aan toe te voegen. Zijn teksten lijken intuïtief en uit de losse pols geschreven. Dat was echter schijn, hij oefende uitgebreid op zijn handschrift, zo werd het  beeldtaal.

Reizen
Met tussenpozen maakte Krijn tochten naar het buitenland. Vanaf begin jaren zestig reisde hij naar onder andere Italië, Zwitserland en IJsland, waar hij in 1981 voor een werkperiode verbleef. Ook trok hij op de fiets langs de Atlantikwal, van Noorwegen tot aan de Pyreneeën. Ter viering van de bevrijding zou hij in 1995 in Denemarken in het project Bunker recycling langs de Deense westkust een vredessculptuur realiseren: de idee om delen van de Atlantikwal-bunkers in zee te dumpen. Daarmee bood hij het zeeleven een nieuwe biotoop en zou de Deense kunst tegen erosie beschermd worden.


In Noord-Afrika, waar hij begin jaren zeventig gefascineerd raakte door de zelfgemaakte tenten van de nomaden, de Berbers in Marokko, werd hij sterk getroffen door de directe omgang met de natuur en het ruwe materiaal. Hij schijnt uit dat gebied karrenvrachten schetsboeken, foto’s en objecten meegenomen te hebben over het leven van de nomaden en hun wonderlijke en vergankelijke bouwsels.

In 1980 participeerde hij in het Tel-Hai Symposium Restaurant in Israël. En in 1989 trok hij met JCJ van der Heyden door China, waarvan het reisverslag een bulkboek beslaat.

Artist in residence in de Verenigde Staten
In 1981-1982 woonde en werkte Krijn een periode met een reisbeurs in de VS, waar hij een half jaar in PS1 in New York verbleef als artist in residence. Behalve dat hij vol bewondering was over James Turrell , die daar met het gebouw aan het ‘stoeien’ was, vond hij de ateliers bij PS1 maar niks. Dus reisde hij ook rond, als een zwerver on the road, met de Greyhound-bus. Kunstenaar Kees Koomen, net als Krijn opgegroeid in Noordwijk, studeerde destijds in Oakland. Hij verhaalde dat Krijn op een koude januarimorgen om 6.00 uur onaangekondigd bij hem voor de deur stond met een fles sterke drank, die vier uur later pastoor gemaakt was. In de tussentijd ‘trakteerde’ Krijn zijn gastheer op zijn belevenissen in de VS, en maakte hij stimulerende opmerkingen over de bezigheden van Kees en zijn kompanen. Kees Koomen kreeg op de KABK zelf nooit les van Krijn, maar was jaloers op de studenten die hem wel als docent hadden. Die moesten van hem een stoel ontwerpen, waar de mooiste tekeningen en sculpturen uit voortkwamen. Tijdens zijn lessen en gesprekken met studenten op de KABK voerde Krijn niet zelden ook zijn eigen werk uit.

impressies USA, omslag


Voorts verbleef Krijn enige tijd in Maine. Hij maakte er lange fietstochten en wandelingen, en liep er in de middle of nowhere een gelijkgestemde ‘lotgenoot’ tegen het lijf met wie hij een werkplaats ging delen. Gezamenlijk voerden ze projecten uit en verorberden naar verluidt de nodige rauwe haringen. Door de penetrante geur ervan schijnt hij nog wel eens blaffende honden achter zich aan te hebben gehad. Zijn verblijf in de VS had veelal betrekking op eten, zo verhaalde zijn zus die hem in Brooklyn een paar weken opzocht. Overdag moest hij werken, maar ’s avonds spraken zij ergens ‘achteraf driehoog’ af in een alternatief restaurant dat Krijn eerder had ontdekt. Van zijn verblijf in de VS is niet zoveel bekend, wel is zeker dat hij ergens in Maine een stukje land op de kop heeft getikt. Niettemin tekende hij zijn belevenissen en indrukken op in notitieboekjes, wat in 1983 uitmondde in U.S.A.: een impressie in beeld: reisbeurs 1983. Die publicatie omvat ruim zestig gekopieerde beelden en foto’s van tekeningen uit schetsboekjes die hij tijdens zijn verblijf in de VS maakte. Een aantal is hier afgebeeld.


Als onderwerp koos hij items uit ‘het dagelijks leven’: Chinatown, graffiti of het interieur van de subway. Ook visualiseerde hij afvalhopen, ‘makettes’ van ruimtes van afvalmateriaal, bouwstenen van cement en zaagsel, karton geprepareerd ‘was pine teer’ en gereedschap om krab of kreeft te eten. Ze leverden hem ideeën voor latere opdrachten. Zo gebruikte hij foto’s en tekeningentjes van mensen die in New York en Boston zitten, hangen, leunen en/of wachten later voor opdrachten in de liftportalen van het stadhuis annex muziektheater in Amsterdam en voor het rijkskantorengebouw in Arnhem.

Tijdens zijn residency in PS1 startte Krijn ook zijn mailorderactiviteiten, die hij in de betreffende catalogusuitgave als volgt formuleerde: ‘bemiddeling in grond en huizen, voedsel (bv Indianen snack) en gebruiksvoorwerpen (bv een takken stoel), boeken en gebruiksaanwijzingen’.

Magny Musée Giezen: ‘onvergankelijk vergankelijk’
Krijn en Martina zouden tot ver in de jaren tachtig in Noordwijk blijven wonen. Vanaf die tijd tot aan zijn overlijden huurde Krijn in Noordwijkerhout ook een karakteristieke bollenschuur uit de jaren dertig, om er werk op te slaan. Soms gaf hij er les aan studenten, met uitzicht op bollenvelden.

Vanaf eind jaren tachtig leefden de Giezens aan de kust in Normandië, waar Martina in 1989 in Magny-en-Bessin een vervallen en onbewoonbaar chateau uit 1694 verwierf. De lege stranden aan de kust riepen bij hen een beeld op hoe het strand bij Noordwijk zou moeten zijn. Enige kilometers verderop, in de duinen aan de Normandische kust, had Krijn een loodsje waar zijn geest ‘vrij kon waaien’.


De Frans classicistische façade van het kasteel is gebaseerd op de verhoudingen van de gulden snede, de gevel was door weer en wind aangetast. Het gebouw meet 52 meter breed, 15 meter hoog en is 6 meter diep. Na de Tweede Wereldoorlog huisde er een linnenfabriek die in 1974 werd gesloten, waarna het kasteel werd verlaten. Krijn en Martina bewoonden er een van de kale bijgebouwen op het erf, in een jaren ’70 interieur. Op foto’s en in tekeningen figureren Krijn en Martina veelvuldig voor het kasteel met tien hectaren ommelanden, paarden, koeien en kippen, de stier Boeuf aan een touwtje, met wie Krijn vaak een blokje omging. Hij had ook altijd honden, een enkele kwaadaardig. Uilen hebben er hun plek gevonden, hard kwakende ganzen bewaakten hun territorium. Ze leefden er spartaans,  zonder telefoon, fax of computer. Hun autarkische leefstijl, waarin museumpresentaties min of meer taboe waren, getuigde van een haat-liefdeverhouding tot de kunstwereld.

Het kasteel verkeerde in halfvergane staat door gesloopte muren en vanwege houtwurm ingestorte vloeren. Het paste bij Krijns credo: ‘Laat de boel maar vergaan, conservering is de dood in de pot’. In 2016 verwoestte een brand ook nog eens een deel van het dak. De staat van verval van het kasteel vormde een bron van inspiratie voor het kunstenaarsechtpaar, zij beschermden het als een belangrijk natuurkunstwerk. Evenzeer betekende vergankelijkheid schoonheid, zoals het decoratieve stucwerk van het kasteel, dat volgens Krijn ‘op schitterende wijze verbrokkelde, verpulverde en met de wind verdween’. Kunstenaars en architecten nodigden zij uit mee te denken over het gebruik van het chateau. John Körmeling (‘Zwart blok’), Richard Long (‘Een voettocht door Normandië’), Luc Deleu (‘Gulden Snede’) en Ben Vautier (‘Kijk naar de lucht’) leverden ruimtelijke artistieke interventies voor Chateau de Magny. Met Peter Struycken waren er plannen voor een permanente computeropstelling en projectie van zijn werk.

Chateau Magny, interventie Luc Deleu © editions magny

Martina is er na het overlijden van Krijn in 2011 blijven wonen. Dat jaar deed een groep bewoners uit het dorp, zonder haar medeweten een beroep op de Franse overheid om het chateau te restaureren en geschikt te maken voor bewoning. Hierdoor kwam twee miljoen euro beschikbaar. Maar Martina lijkt andere ideële plannen te hebben. Zij wil dat de plek gewijd blijft aan hedendaagse kunst, van waaruit het werk van Krijn gepromoot wordt. Renzo Piano heeft zij gevraagd hoe om te gaan met de ruïne. In dat kader werkt Martina samen met enkele Franse getrouwen aan een website (zie: magnymuseegiezen.com). Ondertussen conserveert en beheert zij er hun enorme archief en alles wat voor hergebruik in aanmerking komt. Bekend is dat Krijn en Martina nooit iets weggooiden wat eventueel in latere projecten van pas kon komen.

Relatie met Den Haag


Naast zijn studie en docentschap aan de KABK, vroege (groeps)tentoonstellingen onder andere in 1965 in atelier Lissabon met Gruppe UR (H.J. Breuste, Jurjen de Haan, Emil Cimiotti, Gerhard Wendland en Krijn zelf), exposities bij galerie Nouvelles Images (1970) en in Pander kunstcentrum (1973) met textielobjecten en tekeningen, alsmede de tentoonstelling Uitvindingen en reparaties in het Kunstmuseum (v/h Gemeentemuseum, 1976) onderhield Krijn Giezen tot aan zijn overlijden een speciale band met het Haagse Kunstcentrum Stroom, dat in Den Haag verantwoordelijk is voor de kunst in de openbare ruimte. In zijn overlijdensjaar 2011 was het werk van Krijn Giezen een belangrijk referentiekader voor de groepstentoonstelling There, I fixed it bij Stroom. Het betrof een presentatie van tegendraadse oplossingen voor urgente problemen, om afgedankte zaken weer waardevol te maken. (Inter)nationaal bekende kunstenaars als R. Buckminster Fuller, Reto Pulfer, en Mark Manders toonden er werk dat door uniek materiaalgebruik een andere kijk op ‘bruikbaarheid’ gaf, en van het gewone iets buitengewoons maakte. Het bood creatieve antwoorden om de werkelijkheid naar eigen hand te zetten. De mailordercatalogus van Krijn geeft er legio voorbeelden van.

Haagse Beek
Krijn Giezen is in de residentie vooral bekend om zijn ontwerp voor het ecologisch herstel van de Haagse Beek, dat hij vervolgens naar een beeldendekunstproject ‘vertaalde’. Hiervoor kreeg hij in 1990, via de stichting Kunst en Landschap, van Stroom de opdracht een idee aan te leveren voor een hernieuwde beleving van deze stroom. Hij ontwikkelde een uitgebreid en gedetailleerd voorstel. Een analyse van de beek vervatte hij voorzien van tekst en tekeningen in een leporello, De Haagse Beek herzien, die in 1994 bij Stroom werd gepresenteerd.


Langs het beektraject van 7,5 km trof Krijn een overdaad aan kleuren, geuren, beelden en lawaai aan. Ook bleek de beek verontreinigd en tegen de natuurlijke richting in te stromen. Voor de ‘zuivering’ wilde hij veel weghalen en zo min mogelijk toevoegen, bestaande elementen opnieuw rangschikken en gebruikmaken van wat ter plaatse aanwezig was. Het herstel duidde hij met enkele markeringen op markante plekken: op het duin bij Kijkduin, waar de Haagse Beek ontspringt, bij het pompstation bij het afwateringskanaal dat de waterstroom een andere kant opstuurde, en in de Hofvijver, waar de beek via het Vredespaleis verder ondergronds naartoe stroomt. Collega-kunstenaars vroeg hij zich te laten inspireren door de verloedering van de Haagse Beek. Ian Hamilton Finlay (1925-2006) realiseerde een plaquette aan de kadewand van de Hofvijver met de Latijnse spreuk ‘Et In Arcadia Ego’ (vert. ‘Ook ik was in Arcadië’). Welke betekenis Finlay aan de spreuk gaf blijft in het ongewisse. Het lijkt erop alsof hij de beek als de ik-figuur zag die uit de ooit Arcadische duinen de stad in stroomt. De kunstenaar leefde zelf toen in zijn eigen Arcadië, een landgoed in Schotland. Kunstenaar Remko Scha (1945-2015) bekend van The Machines, installaties van mechanisch bespeelde gitaren, ontwikkelde de geluidsculptuur Pomp pump op CD, die het bemalingsproces van de Haagse Beek hoorbaar maakte. Het plan voor het vegetatieproject Natura Artis Magistra (vrij vert. ‘Natuur is kunst’) van kunstenaar herman de vries (1931) vond geen doorgang. Langs het traject waar de beek ondergronds stroomt wilde hij onder andere stenen plaatsen met de namen van rivieren. Ook pleitte hij voor het planten van een eik.


Giezens plan om de Haagse Beek met een onzichtbare ecologische ingreep weer ‘zichtbaar’ te maken is uiteindelijk in 2000 met een grondige schoonmaakactie gerealiseerd, aldus werd die weer met de stad verbonden.

Mailordercatalogus
In het kader van zijn mailorderproject produceerde Stroom in 2004 Giezens vuistdikke mailordercatalogus (oplage vijf) ter gelegenheid van de manifestatie de Zee, het Strand en de Haven, een project op het grensvlak van kunst en wetenschap met verhalen, workshops en een symposium over de Noordzee.


De catalogus biedt een enorme selectie uit de vele objecten die de kunstenaar van 1956 tot 2005 vervaardigde, voorzien van jaartal, per pagina beschreven en betekend met gefotografeerde beelden van objecten die het midden houden tussen vindingrijke apparaten, handleidingen en kunstwerken. Zonder enige chronologie, te gekke en te veel gebruiksvoorwerpen om allemaal op te noemen, onder meer: tassen van vistouwen, riemen, oestermessen en -schalen, krabservies, een ring waarmee je kon tekenen, een hamkruk waarop je vlees kon snijden, (vis)rookoventjes, wandelstokken, in elkaar geknoopte brillen, of dierenbeelden van juttersspul. Alle producten per post of fax te bestellen via Magny Musée Giezen. Voor zijn mailordercatalogus gebruikte Giezen fotokopieën, faxen, eigen geschreven teksten en dergelijke. Aanvullingen en verbeteringen kon hij gemakkelijk inpassen en er snel combinaties mee maken. Dat scheelde hem behoorlijk wat in productie- en vervoerskosten.

Sporen
Het laatste wapenfeit in Den Haag over Krijn Giezen vond in 2019 plaats in KM 21 (het voormalige GEM): Sporen. De titel slaat terug op de uitgave Sporen. Remains traces dat Krijn in 1992 schreef over zijn hoofdthema, de vergankelijkheid in zijn werk.


Sporen bood een breed overzicht van het werk van Krijn als referentie naar de kunst van vier jonge, eigentijdse conceptuele kunstenaars die in zijn geest werken, maar tegelijk zijn werk niet of nauwelijks hebben gekend: Semâ Bekirović (zie de installatie The International Forest 2014-2019), Chaim van Luit (zie de cirkel Waste of Time, 2019 als herwaardering van afval) alsmede Paul Geelen en Bram De Jonghe. Met hun oog voor de absurditeit van het alledaagse weerspiegelt hun werk ook verwantschap met de natuur, waarmee zij hun eigen lijntje legden met het werk van Krijn. Te zien waren onder ander zijn vroege collageachtig werk in de vorm wand- en paardenkleden, een rookoven, (foto)documentatie van acties, handleidingen met tekeningen en teksten over het schoonmaken van sprot en het roken van vis, ontwerpen voor huizen van natuurlijke materialen als strobalen en wilgentakken, en plakboeken met tekeningen van materialen en gereedschappen die hij in Marokko verzamelde.

Sporen kwam mede tot stand dankzij de inspanningen van de oud-medewerkers van Stroom, Lily van Ginneken en Jan Wijle, die zich al geruime tijd bekommeren om zijn nalatenschap. Niet zozeer om zijn werk in fysieke zin, maar veeleer om de overlevering van zijn kunstenaarschap als geestelijke nalatenschap. Volgens hen en anderen onderkent de Nederlandse kunstwereld onvoldoende het belang van Krijn Giezen voor ontwikkelingen die zich in het heden in kunst, architectuur en ontwerp voordoen.

Retrospectieve tentoonstelling bij de Verbeke Foundation in 2011
In het jaar waarin hij aan een agressieve hersentumor overleed kreeg Krijn zijn retrospectieve tentoonstelling bij de Verbeke Foundation in Kemzeke (BE). Geert en Carla Verbeke, voormalige transportondernemers en kunstverzamelaars, exploiteren er in hun loodsen en het buitengebeuren een no-nonsense expositieplek, waar cultuur, natuur en ecologie samenkomen. In tegenstelling tot de white-cubes in de kunstwereld zijn er vooral ‘levende’, ongepolijste en ongeordende presentaties te zien. Een wel zeer toepasselijke plek voor een overzicht van Krijns activiteiten. Tijdens zijn leven was Verbeke al in beeld, maar Krijn, eigenzinnig als hij was, nam zelf nooit contact met hen op, dat liet hij aan Martina over. Uiteindelijk werd het een postume tentoonstelling in het jaar van zijn overlijden, waarin Martina heeft getracht een chronologische ordening aan te brengen. Dat zal haar niet meegevallen zijn, gezien haar mans intensieve en uiteenlopende activiteiten die zich als ‘kralen aan een ketting aaneenregen’. Van de stapels bestofte tekeningen, schets- en dagboeken en aquarellen die in Magny waren opgeslagen kon zij maar een fractie bij Verbeke tonen. Het werd een breed palet van Krijns werk, vanaf zijn eindexamentijd in 1956 met schilderijen van weggegooide schilderslappen; assemblages uit de jaren zestig zoals de brillen; dierenbeelden geconstrueerd uit juttersspul; aanwijzingen voor het gebruik van de zeis; tot de mailorderproducten waarmee hij tot aan zijn dood doorging. Het was een mooi eerbetoon aan zijn kunstenaarschap, waarin alles door elkaar liep. Elk werk keerde terug in een volgend werk. ‘Het werk jongt’ is een kenmerkende uitspraak van Krijn Giezen die aangeeft dat kunst een natuurlijk proces moet ondergaan. Ook aan zijn bekendste werken Kijk Uit Attention in Otterlo en de schuilhutten in het Harderbroek (zie deel 1) werd uitgebreid aandacht besteed.


De aanvankelijke bedoeling om uiteindelijk de gehele inboedel van Krijn bij Verbeke te stallen, kreeg geen vervolg. Bij afloop van de tentoonstelling schijnt het werk naar de mening van Martina onverantwoord en slordig te zijn opgeslagen, waar ratten en muizen zich tussen de tapijten genesteld zouden hebben. Dit moet ontaard zijn in een stevige confrontatie tussen beide partijen. Collega’s van Krijn uit de kunstwereld, onder andere Jetteke Bolten, Hans Venhuizen en Peter Struycken, hebben zich ervoor ingespannen Krijns werk weer retour te laten gaan naar Chateau Magny, zodat niemand er verder mee ‘aan de haal’ kon gaan.

Samenvattend
Voor Krijn Giezen waren kunst en leven hetzelfde. Hij vervulde een pioniersrol met een onafhankelijk vrijzinnig perspectief in land-art, ecologische en conceptuele kunst. Hij toonde de wereld de schoonheid van vergankelijkheid, en gebruiken die in de tijd (bijna) zijn vergaan of in onbruik zijn geraakt. Afval bestond niet. Hergebruik was een sleutelwoord. Voor elk gevonden voorwerp bedacht hij een nieuw doel, voor problemen wist hij simpele oplossingen. Het werken in de natuur sprak aan. Hoe inspirerend was dat wel niet voor zijn studenten, die hem afschilderen als een stimulerende docent, een gedreven kunstenaar en een wijs mens. Krijn Giezen heeft veel op hen overgedragen, zijn houding als kunstenaar ondervond in brede kring grote bewondering. Zijn werk lijkt echter te weinig erkend.


Nalatenschap
Het fysieke werk van Krijn Giezen bestaat nog. Het bevindt zich in diverse museale en privécollecties en/of is opgeslagen in het kasteel in Magny. Zijn nalatenschap is voor een groot deel verborgen en door velen vergeten, temeer omdat het is verweerd, vergaan dan wel is weggegooid. Krijn zelf treurde er niet om. Op het kunsthistorisch documenteren van zijn oeuvre zat hij ogenschijnlijk niet te wachten. Dankzij Martina Giezen is echter vrijwel iedere snipper die iets met zijn werk van doen had bewaard gebleven en opgeslagen. Al rond de eeuwwisseling werkte zij aan de oprichting van de Fondation pour l’art contemporain à Magny  en onderzocht de mogelijkheid om met een beurs aan een boek over de kunst van Krijn te werken.

In de kunstwereld groeit het besef dat zijn werk en de wijze waarop hij zijn kunstenaarschap vorm gaf zichtbaar moeten blijven, zijn levenshouding lijkt herkend te worden. Enkele ingewijden, die Krijn goed kenden en met hem werkten, houden zich met dit proces bezig. Martina Giezen zelf werkt met enkele getrouwen in Frankrijk aan een website, die inmiddels schoorvoetend actief is via magnymuseegiezen.com. Hopelijk krijgt het werk van Krijn Giezen zo de aandacht die het in deze tijd verdient en wellicht dat binnen afzienbare tijd dan ook duidelijk wordt hoe met zijn erfenis verder wordt omgegaan.



Ook dit tweede deel over het kunstenaarschap van Krijn Giezen is gebaseerd op informatie uit de archieven van de RKD en Stroom Den Haag, alsmede op gesprekken of correspondentie met o.a. Janneko Giezen, Arnoud Holleman, Kees Koomen, Christine Litsenburg, Peter Struycken, Hans Venhuizen, Jan Wijle, Kröller-Müller Museum e.a. Zie voorts de onderstaande literatuur waaruit ik heb geput.

Voor zover bekend is bij de foto’s de naam van de fotograaf vermeld of de herkomst, veelal uit door Krijn Giezen in eigen beheer uitgegeven publicaties.

  • 1969 Krijn Giezen. Catalogus t.g.v. de toekenning de ‘Prijs van de critiek’. Inleiding H. Jaffé. Leiden: De Lakenhal.
  • 1974 Krijn Giezen. Ontwerpen en uitvoeringen van tenten, paarddekken en scheepstextiel. Inleiding Hein Reedijk. Eindhoven: Stedelijk van Abbemuseum.
  • 1976 Krijn Giezen.Reparaties en uitvindingen geregistreerd door Krijn Giezen. Rotterdam: Krijn Giezen.
  • 1978 Natura > <Arte. Biënnale Venetië. Inleiding Gerhard von Graevenitz en Gijs van Tuyl. Amsterdam: Bureau Beeldende Kunst Buitenland.
  • 1979 Krijn Giezen. Projekt Flevopolder. Tekst van Antoinette Hilgemann-de Stigter. Gorinchem: Kunstcentrum Badhuis.
  • 1983 U.S.A.: Een impressie in beeld. Reisbeurs 1983. Eigen uitgave.
  • 1988 Een ongewone wandeling door het bos in Kröller-Müller. Krijn Giezen en Helga Schmidt. Noordwijk: MW Pers.
  • 1991 Krijn Giezen. Sporen. Remains  Traces. Foto’s, van hetgeen is aangetast, weggevreten, gesleten of verweerd, voornamelijk gemaakt op reizen. Magny-en-Bessi: Editions Magny.
  • 1992 Het plan Haagse beek. Krijn Giezen i.s.m. Stroom Den Haag  (uitgebreid voorstel, leporello met tekeningen en tekst)
  • 1993 Albrandswaard, Het verpakte landschap. Rotterdam: Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam i.s.m. CBK Rotterdam. 
  • 2007 Toos van Kooten, Marente Bloemheuvel (red. en samenst.), Beeldentuin Kröller-Müller Museum. Rotterdam: NAi Uitgevers.
  • 2012 André Groeneveld,Een eerbetoon aan Krijn Giezen (1939-2011). Publicatie t.g.v. de gelijknamige tentoonstelling, 19 november 2011 – 18 februari 2012. Katwijk: Katwijks Museum.
  • 2020 Arnoud Holleman, ‘Lost and Found’ in: Mc Guffin nr. 9 2020/2021.

2 reacties

  1. Geachte heer Morel,
    Wat een geweldig document heeft u geschreven over Krijn en zijn werk.
    Ik hoop dat Martina zich erin kan vinden die kritischer is dan wie dan ook.
    Dan is het goed.
    MVG,
    Peter Struycken

  2. Beste Michiel, wat een waardevolle en complete update, mijn stuk in MacGuffin is alweer van vier jaar geleden en Krijn’s ideeënwereld kan alleen voortbestaan als het steeds opnieuw wordt wakker gekust.
    Hartelijke groet, Arnoud Holleman

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *