De afgelopen tijd heb ik me verdiept in het ongepolijste kunstenaarschap van Krijn Giezen (1939-2011). Als kunstenaar blonk hij uit in de ontwikkeling van de conceptuele kunst, land art en eco-art. Daarmee past hij naadloos in het huidige tijdsgewricht.

Van jongs af dacht hij al na over duurzaamheid, de relatie tussen mens en natuur en hergebruik van materialen in een tijd dat de circulaire economie nog amper bestond. En al vroeg had hij oog voor milieuvervuiling, de stijging van de zeespiegel en de noodzaak van gezond voedsel. Hij verdiepte zich in de wijze van voedselbereiding en kokkerelde en caterde als de beste. Afval werd het materiaal voor zijn werk dat hij weer als materiaal voor nieuw werk gebruikte. Inspiratie vond hij in spitsvondigheden van ambachtslieden, vissers en boeren. Hij registreerde ze in boekwerken, die hij in eigen beheer uitgaf. Als er één kunstenaar is die hield van kapot of gebroken, vergaan of versleten, dan was het Krijn Giezen wel. Het was een essentieel deel van zijn kunstenaarschap.

Veel sporen van zijn werken zijn uit zicht geraakt. Hij was er met zijn consequente levenshouding, een haat-liefdeverhouding tot de kunst en een onconventionele levensstijl zelf ook debet aan. Kunst was voor hem geen doel op zich maar een middel. Zijn kunst mocht vergaan. Met enkele grootschalige buiten-kunstwerken en landschapsontwerpen zal hij echter niet aan de aandacht ontsnappen. In dit eerste verhaal over Krijn Giezen laat ik drie van zijn kunstprojecten de revue passeren.


Zee, strand en duinen
Krijn was de zoon van een timmerman, een robuuste, driftige man, gespecialiseerd in winkelbetimmeringen. Hij woonde met zijn ouders in Noordwijk, aan de Golfweg. Een jongen van de kust; zee, strand en duinen om de hoek, die veelvuldig op zijn vroege aquarellen en tekeningen verschijnen. Ze gaven hem in zijn jonge jaren een geluksgevoel van vrijheid. Krijn zocht al heel vroeg zijn eigen pad, en ontmoette daar altijd ambachts- en timmerlieden, schippers en vissers. Hun arbeid, vooral de visuele resultaten, fascineerde hem al vroeg. Vakanties benutte hij om met vissers de zee op te gaan. Van wat uit zee op het strand aanspoelde – scheepsafval van viskisten of verweerde netten – maakte hij vogels, vissen en andere diervormen. Hij noemde zichzelf wel ‘beeld-dyslectisch’, hij zag in dat soort afval blijkbaar iets anders dan anderen deden. Met school, de toenmalige ulo, had hij niet veel op. Als hij maar kon tekenen en dát kon hij al snel. Zo’n omgeving was voor Krijn doorslaggevend voor de keuze van het kunstenaarschap, niet in het minst voor de wijze waarop hij in het leven zou staan. Zijn mentaliteit, werkhouding en leefwijze getuigen van een ‘basale no nonsens’-kijk op het (buiten)leven. In zijn kunst behield hij het bruikbare en wezenlijke van de natuur tot het uiterste en blies dat voortvarend nieuw leven in, met respect voor het vergankelijke. Zijn werk kreeg ‘kleur door verval, slijtage als beeldend middel’, zoals hij ooit betoogde.


Naar de Academie
Zijn overtuigende tekenkunsten brachten hem op 16-jarige leeftijd naar Den Haag, waar hij tussen 1956 en 1961 aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten (KABK) studeerde. Het leverde hem in het eerste jaar de Jacob Maris Jeugdprijs op voor zijn landschaps-aquarellen. Op de KABK werd hij grondig opgeleid voor het einddiploma schilderen, waarop hij in 1961 als ‘beste leerling’ afstudeerde. Zijn afstudeerwerk bestond uit lappendekens, assemblages van weggegooide schilderslappen, poetsdoeken of afgedankte kleding die hij op de Academie in het stookhok vond. Hij naaide ze grof met naald en draad aan elkaar en bevestigde ze op een onderlap.

Een naakt of een portret tekenen was er daarna niet meer bij. Hij besloot met materialen te gaan werken en beleefde een veelbelovende start van zijn kunstenaarschap met het vervaardigen van schilderijen waarin hij verf op jute combineerde met materialen zoals touw, zeildoek en huiden. Daarvoor struinde ‘strandjutter’ Krijn het strand langs de vloedlijn af. Hij leefde toen al in een verstorven en (half)vergane, verrotte vormenwereld, die hij omschiep tot een ‘tragische’ schoonheid. In leer ontdekte Krijn later een nog betere materiaal- en expressiewaarde. Zo ontstonden bonte, kleurige assemblages, rechthoekige lappendekens met vaak ronde vormen gestikt op een ondergrond van ruw weefsel waarover oud en afgedankt leer of stof zijn gespannen, fors uit de kluiten gewassen assemblages in ingetogen kleurschema’s, veelal bestorven kleuren met vlakken zand en cement. Ze vertonen een sterke relatie met de materieschilderkunst.

Haagse studiegenoten waren Jurjen de Haan (1936-2018) en Willem Kloppers (1937-2014), die hem wezen hem op composities van Alberto Burri (1915-1995) en Antoni Tàpies (1923-2012). Hun materiewerk én de assemblages (met afval en etensresten) van Daniël Spoerri (1930 -2024) waren in de jaren zestig belangrijke inspiratiebronnen, alsook Krijns lievelingsschilders Bonnard (1867-1947) en Dubuffet (1901-1985). In 1960 leerde hij met een beurs het vak tapijtweven aan de Academie in Aubusson en in 1969 kreeg hij zijn eerste museale presentatie in de Lakenhal in Leiden, naar aanleiding van de Prix de Critique, die de Nederlandse sectie van de Association des Critiques d’Art hem voor zijn textielinstallaties had toegekend. Die leverde hem ƒ 500,- op. In zijn academietijd was Krijn goed bevriend met Peter Struycken (1939), die dikwijls in Krijns ouderlijk huis in Noordwijk logeerde. Struycken huurde vanaf zijn 17e jarenlang twee verdiepingen boven een pakhuis in de Haagse Doubletstraat, een fameus hoerenstraatje. Krijn gebruikte er enige tijd de bovenste verdieping als atelier maar vertrok er na een principiële aanvaring die zij over werk van een collega-kunstenaar kregen. In hun verdere carrière zijn er nog de diverse contacten geweest. Zij zijn altijd  met elkaar bevriend gebleven.

Architecten waren gesteld op Krijns grote kleden en tapijten die zich gaandeweg ontwikkelden van sfeervolle impressies tot taferelen met doorkijkjes op onvermoede ruimtes. Financieel kwam hem dat goed uit. De architect Hugh Maaskant (1907-1977) richtte in 1971 het Provinciehuis in Den Bosch in met wandkleden van Krijn Giezen, Ria van Eyk (1938), Pieter Wiegersma (1920-2009) en Magdalena Abakanowicz (1930-2017). Krijns werk is een vierdelige collage van leer, zeildoek, touw en andere materialen, waarvoor hij zich liet inspireren door vendelzwaaiers van de Brabantse schuttersgilden.

wandkleed, detail, 1971

Noordwijk
In Noordwijk kreeg Krijn verkering met Martina Wagenaar, ook geboren en getogen in de kustplaats. Zij wilde iets in de kunst doen. Waar anders dan op het strand leerde hij haar kennen? Krijn zou tot aan zijn dood met haar samenleven. Na de academie kregen zij in de dorpskom van Noordwijk de beschikking over een leegstaand pand, dat hij tot een bewoonbaar en geschikt atelier bewerkte. Aan de muur hing Krijn enkele eigentijdse hard-edge schilderijen, die geen enkele verwantschap met zijn eigen werk hadden. Blijkbaar was het juist de tegenstelling die hem aantrok, iets wat hij zelf niet kon maar wel bewonderde, zoals hij in een interview te kennen gaf. Vanaf 1967 ging Krijn lesgeven aan de Academie in Rotterdam, hetgeen voor een vaste inkomstenbron zorgde. Verderop in zijn carrière doceerde hij ook aan de Haagse KABK, de  Rijksakademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam en de Technische Hogeschool in Delft.

Begin jaren zeventig verkasten Krijn en Martina naar een voormalig politiebureau aan de Voorstraat in Noordwijk. De politiecellen bleven er intact. Krijn bouwde er met platen marmer die oorspronkelijk boven wastafels zaten een stoere marmeren badkamer in, een die je eerder in een Romeinse villa zou verwachten. Bezoekers werden er steevast getrakteerd op jenever en bruinbrood met haring en rauwe ui, ondertussen toonde Krijn hun krantachtige publicaties en transcripties die Martina maakte van gesprekken met belangrijke internationale kunstenaars. Er stonden of hingen als vanzelfsprekend oud-vissers-attributen en miniatuurschepen, die Krijn ruilde voor eigen werk. Een geit zwierf door het huis, hun paard begraasde er de voortuin.

Een Katwijks eerbetoon aan Krijn Giezen
Krijn voelde zich bovenal thuis in Katwijk, veel meer een vissersdorp dan zijn geboorteplaats. Het robuuste ambacht van de beroepsvissers fascineerde hem dusdanig dat hij er eind jaren zestig een atelier huurde, een ruime en hoge bovenruimte van een oude rederijschuur waar netten werden geboet. Gebruiken van de visserij had hij al in kaart gebracht. Met de Katwijkse beroepsvissers ging hij al vroeg de zee op om te leren tekenen en een handje te helpen. Hij kende hen allemaal en zij hem. Hun ‘schatten’ – visnetten, touwen, zeildoek, scheepstextiel – hergebruikte hij als materiaal voor zijn werken.

In Katwijk ontstonden zijn werken rond het roken van vis. Dat de Katwijkse vissers Krijn in hun hart sloten, getuigen de opdrachten die hij van bedrijven kreeg, zo valt te lezen in de uitgave Een eerbetoon aan Krijn Giezen, dat verscheen ter gelegenheid van de gelijknamige tentoonstelling in het Katwijks Museum in 2011/’12. Hij werkte graag samen met ambachtslieden om oude technieken zoals het knopen en boeten in zijn werken toe te passen. Krijn betrok hun vakmanschap in zijn werken en schreef eigenhandig handleidingen, recepten en tips (bij hoesten, verkouden of keelpijn een zoute haring om je keel binden, en tegen kramp en stijfheid een palingvel om de pols binden) hetgeen hij in series foto’s en tekeningen toonde, zoals in Vakkundig haring strippen? Zo doe je dat. Voor Vishandel Schuitemaker ontwierp hij brief- en inpakpapier waarop je in een handleiding in stripvorm kon zien hoe je haring moest schoonmaken. Hij ontwierp hun bedrijfslogo en een metalen haring op de gevel van het pand aan de Rederijstraat. Voor Rederij en Haringhandel Parlevliet vervaardigde hij kalenders met foto’s en zijn eigen handschrift als typografie gebaseerd op typische symbolen voor de vissersgemeenschap. De eerste serie ontstond als object trouvé. Een voorbeeld: die van 1980 omvat veertien afbeeldingen: 1. Brandijzer 2. Eetbare delen van een kabeljauwskop 3. Vis bakken in ijzeren pan 4. Vis roken op zee 5. Zeekaak 6. Oude rokerij van Jaap van Duyn 7. Nieuwe rokerij 8. Koelkast als rookoven 9. Barbecue van een wasmachinetrommel 10. Veer en visstaart als oliekwast 11. Makreel of haring in as bereid 12. Vis roken in koekblik 13. Open vuur in kuiperij 14. Palingvel tegen brandwonden. Voor de Nederlandse vissersbond ontwierp hij een passend jubileumcadeau, een ‘duurzaam’ visje van gerecycled hout waarmee vissers hun laarzen konden uittrekken. Hoe Katwijkers levertraan maakten van een kabeljauwachtige vis duidde hij in de tekening Lompe Traan. Tussen de middag placht Krijn regelmatig een visje te verorberen bij de naast zijn atelier gelegen Rokerij Schaap, om na de schaft een dutje te doen.

Voor de moderne Pniëlkerk in Katwijk ontwierp Krijn in de jaren zeventig de raampartij. In tegenstelling tot Katwijk heeft Noordwijk Krijn Giezen niet of nauwelijks erkend als kunstenaar, zo lijkt.


Biënnale van Venetië: D’alla Natura all’arte (van natuur tot kunst, van kunst tot natuur)
Samen met Douwe Jan Bakker, Sjoerd Buisman en Hans de Vries vertegenwoordigde Krijn Giezen Nederland op de Venetiaanse Biënnale van 1978 in het project Natura-Arte, kunstenaars die zich in hun werk bezighielden met de relatie natuur en maatschappij. Het thema sprak Krijn aan, hij stond kritisch tegenover de natuur als onuitputtelijke bron van grondstoffen. In de beeldende kunst werd dit al enige jaren door nieuwe stromingen als Arte Povera geopenbaard. Voor zijn deelname had hij een kort en krachtig voorstel ingediend bij curator Gijs van Tuyl, geënt op het concept van de Katwijkse visserij: “Vangen van vis, bouwen hut, roken van vis in die hut met noodzakelijke gereedschappen. Voorbereiding: tochten door de Po-delta. Rietland. Op vissersboot naar zee met Venetiaanse vissers. Het vangen, snijden, bereiden en consumeren van vis. Resultaat: fotoboek en reis- en bouwverslag”. Aldus geschiedde, waarbij het concept van de visserij model stond voor dit vergankelijke kunstproject.

Onderweg naar Italië verzamelde Krijn in de Po-vlakte riet en wilgentenen, transporteerde het materiaal naar Venetië voor de constructie van een rookhut, die hij eigenhandig bouwde voor het Nederlandse Rietveldpaviljoen. Daarin overrompelde hij dagen lang bezoekers, die zich tegoed konden doen aan gerookte haring en tonijn. De vis had hij samen met Italiaanse vissers in de lagune gevangen. Het proces van vis vangen door de lokale vissers, vis schoonmaken en het roken van de vis in zijn eigen gebouwde rookoven legde hij vast in tekst, foto’s en tekeningen die hij in het paviljoen van Rietveld exposeerde. Het project lag in lijn met de catering die hij met Sjoerd Buisman verzorgde bij kunstprojecten en vernissages. Zij wisten altijd palingen mooi de kop af te hakken, konijnen te villen of hele varkens in klei boven het vuur te bereiden. Bij het openhakken van de klei ontstonden dan gevormde sculpturen, Krijns manier van beeldhouwen. Als toetje liet hij nog wel eens een plank met stukgeslagen roomtaarten aanrukken, waarvan iedereen met een lepel kon eten.

Toen al legde hij in prints vast hoe je gerookte haring moest schoonmaken, op vet-werend paper in plastic hoesjes, voorzien van een of twee gerookte haringen. Recepten, handleidingen en uitvindingen verwerkte hij in beeldende documentatie. Voor Giezen was dit meer dan kunst, het was vooral een proces van eten en gegeten worden.

Grootschalige Buiten-Kunstprojecten
Krijn Giezen was als kunstenaar met een circulaire kunstpraktijk baanbrekend. De natuur maakte integraal deel uit van zijn kunstenaarschap. Daarin ging hij uit van het alledaagse: ‘Kunst hoeft niet iets overdrevens te hebben, als het maar eerlijk is’, aldus verwoordde hij zijn visie op het kunstenaarschap. Enkele van zijn projecten bezocht ik deze zomer om te ervaren hoe hij in zijn ontwerpen immer rekening hield met het stedelijke en natuurlijke landschap, de transformatie ervan en processen van groei en verval.

Hutten in het natuurgebied Harderbroek in de Flevopolder (1979)
In 1975 initieerde de Rijksdienst voor de IJselmeerpolders in samenwerking met het toenmalige ministerie van CRM een kunstzinnig plan: Beelden Buiten. Toen brak het inzicht door om de dimensionale eentonigheid van de drooggevallen zeebodem te doorbreken met het ‘onverwachte’ van kunst, noodzakelijk om mensen te behoeden voor ‘polder-blindheid’ en tegelijk in het vlakke land de ‘menselijke’ maat terug te brengen, volgens de Rijksdienst. Voor het natuurgebied Harderbroek in de omgeving van Harderwijk kregen diverse kunstenaars (Ewerdt Hilgemann, herman de vries, Berend Hendriks e.a.) een rondleiding en werden uitgenodigd een ontwerp voor een project te maken. Rudi Oxenaar, destijds directeur van het Kröller-Müller Museum, fungeerde als begeleider. Krijn raakte geboeid door de natuurgebieden in de nieuwgevormde polders, waar spontaan reservaten met vogelconcentraties ontstonden. Hij maakte hier plannen voor de bouw van twee (verscholen) hutten in het moeraslandschap: een observatiehut én een onderkomen als ontvangstruimte voor bezoekers. Hij ontwierp die al geruime tijd voordat beroemdere kunstenaars naam maakten met ingenieuze  landschapswerken in de Flevopolder. Denk aan Aardzee van Piet Slegers (1982), De Groene Kathedraal van Marinus Boezem (1996), Observatorium van Robert Morris (1977) of Sea Level van Richard Serra (1996). Voor Krijn Giezen hoefden zijn hutten geen kunst genoemd te worden.

In zijn werk benutte Krijn consequent de mogelijkheden die de natuur bood. Materialen kwamen uit de directe omgeving: klei, hout, stro-opstapelingen, geperste balen riet, landbouwplastic afdekking en zandzakken. Elementaire aspecten van het ambacht ter plekke hield hij in ere. Zij vormen een eenheid met het omringende landschap. Rekening houdend met de terreinomstandigheden, plassen en moeras, bouwde hij aan het begin van het natuurgebied de ontvangstruimte, waarvan een doorzichtige kunststof dakkapel de enige lichtbron in de vierkante binnenruimte vormt. Zittend op dikke balen riet hoor je er vogels zingen. Een pad voert de bezoeker vanaf de ontvangsthut verder door het natuurgebied naar de observatiepost, waarvan de constructie tevens bestaat uit gestapelde rietbalen, rietschoven en twijgen.

Niet alle voorstellen van Krijn konden indertijd op de goedkeuring van de opdrachtgever rekenen. Zo bedacht de kunstenaar de hutten na zo’n vijf jaar te laten vergaan, geheel in overeenstemming met zijn opvatting over de vergankelijkheid van zijn werk. Dan zou de groei van het riet een deel van het moerasgebied wel hebben drooggelegd. Maar de Rijksdienst zette in op het behoud ervan, en de hutten kregen een duurzame fundering van hout. Ook andere wensen van Krijn werden niet gehonoreerd, zo werd het gebruik van koolzaadstro voor de wanden omgezet in het gebruik van duurzaam riet. Onderhandelen over zijn ontwerpen zag Krijn als onderdeel van het wordingsproces.

Het project kwam in 1979 gereed en werd op 27 oktober feestelijk geopend met een rondleiding door het gebied én een tentoonstelling van de ontstaansgeschiedenis en het wordingsproces in kunstcentrum Badhuis in Gorinchem, met tekeningen, notities van ideeën, foto’s en maquettes. In het bijbehorende boekje is met fotootjes en Krijns aantekeningen het proces op de voet te volgen: de bouwplaats van de ontvangstruimte > een scheppende Krijn > de constructie > het geperste materiaal > platen hoog 5 en 6×6 meter > rietbossen > het bouwmateriaal van de observatiepost > het grondwerk ervan > plaatsing van de kapconstructie > de dijkverhoging etc. In de begeleidende uitgave Kunstinformatie 23 van Kunstcentrum Badhuis in Gorinchem, vermeldde Krijn nadrukkelijk dat zijn werk zich afspeelt op de vuilnisbelt in Noordwijk. Volgens hem ontwikkelde zich op vuilnisbelten een fascinerend en hardnekkig soort natuur waar veel te weinig waardering voor is, maar waar je kon kennismaken met onze recente geschiedenis en er ook nog eens bruikbare spullen vond. Achter de dynamiek van afvalverwerking, het verzamelen en afdekken van storthopen, lagen voor Krijn de kansen voor landschapsontwikkeling.

Onlangs ben ik de hutten van Krijn Giezen, oervormen van bouwsels in het Harderbroek gaan bekijken, waarvan de kunstenaar dus vond dat die de tand des tijds niet hoefden te weerstaan. Natuurmonumenten stak daar een stokje voor door de al behoorlijk vervallen hutten in 2012 aan de hand van de originele tekeningen grondig te restaureren, in Krijns stijl te herstellen en de vogelkijkhut diep in het moeras op een dijkverhoging naar de rand van het open water te verhuizen. Het moet Krijn Giezen aan het hart zijn gegaan. Hij beschouwde zijn bouwwerken als vrij, autonoom werk méér dan of geenszins als toegepaste kunst. Met de restauratie verdween (voorlopig) de vergankelijkheid van zijn bouwsels.

Het is een bijzondere ervaring, zo’n wandeling langs de schuilhutten. In aanvang loop je door een geurend wilgenbos, langs hooilandjes met dotterbloemen en rietorchissen. Vogels, volgens Natuurmonumenten vooral spechten, roerdompen en rietzangers, voelen zich er thuis. Verderop opent zich een weidser landschap van uitgestrekte rietvelden. Zo beland je bij de vogel-observatiehut, de enige in de Flevopolder die je via een voetgangersbrug en trap moet betreden. De hut heeft een langwerpige vorm met een robuuste rondhouten raamconstructie en bestaat uit over elkaar heen aangebrachte schoven riet, die verwijzen naar graanschoven op het land. Je ervaart hier sterk de overlevering van het ambacht. Bovengekomen ontwaar je door kijkspleten een groots riet- en plassengebied met moerasvegetatie, moerasvogels en waterwild, een waar vogelparadijs met duizenden eenden, ganzen en gevogelte van het riet. Hier verbinden bezoekers van de observatiepost zich door de ogen van de kunstenaar met het landschap. Bij mijn bezoek waren twee vogelaars de zeearend aan het spotten, blijkbaar een zeldzaamheid in dit moeras. Het water stond er laag, vanwege infrastructurele ingrepen in de polder, zo wist een vogelspotter te vertellen. 

Zie voor de wandelroute over het Giezenpad:
https://www.natuurmonumenten.nl/natuurgebieden/harderbroek/route/giezenpad-harderbroek-bij-harderwijk

Het verpakte landschap. Geluidswal de ‘Slangenmuur’ in Albrandswaard (Rhoon) (1991)

HET MONUMENT

bouwsel van brokken
sterkte zonder torens
stadswal zonder stad
vesting zonder soldaten
fort zonder kanonnen
zonder bruggen of poorten
dit pakhuis zonder deuren
deze rots van puin
is een restant van leven
een graf zonder doden
een monument van verliezers
een schuilplaats voor vlinders
de grens van de vraatzucht
de uiterste grens

Bovenstaand gedicht geeft een poëtische weergave van de in slingervorm ontworpen botanische geluidswal van Krijn Giezen uit 1991 in het kerkdorp Rhoon (gemeente Albrandswaard). Het is geschreven door cultuurhistoricus J.W. Oerlemans, toentertijd woonachtig in Rhoon en hoogleraar aan de Erasmus Universiteit. Onder zijn aanvoering werd door bevolking en gemeenteraadsleden verbeten actiegevoerd tegen de komst van een distributiepark van het Gemeentelijk Havenbedrijf, het bedrijventerrein Distripark Eemshaven met een uitgebreide infrastructuur van distributieactiviteiten dicht bij een grote containerterminal. Dit zou een behoorlijke geluidsoverlast veroorzaken en in esthetisch opzicht het dorpsgezicht en het geconstrueerde Albrandswaardse landschap aantasten. Het verzet duurde drie jaar lang, en werd gevoerd tot aan de Kroon in 1988. Uiteindelijk werd met het Havenbedrijf een compromis bereikt in de vorm van een geluidswal, die de grens moest trekken tussen de oprukkende Rotterdamse Eemshaven, en het landelijk gebied van Albrandswaard en het dorp Rhoon moest afschermen voor de geluidsoverlast van het havengebied. Op voorstel van het CBK Rotterdam zetten landschapsontwerper Roel Bakker en pionier van de ecologische kunst Krijn Giezen zich aan het werk, om een (kunst)object te bedenken met voldoende ‘akoestische’ eigenschappen, dat de nodige belevingswaarde aan het dorp en het landschap kon toevoegen. Gefascineerd als Krijn was door het spanningsveld tussen natuur en mens, was het een uitdaging om een ‘uitzonderlijk cultuurrijk element aan de buitenruimte’ toe te voegen. En gezien zijn voorkeur voor het gebruik van afval kreeg hij de vraag voorgeschoteld of hij niet iets met de resten van gebouwen kon doen.

geluidswal (de slangenmuur) Albrandswaard, 1991
geluidswal Albrandswaard, 1991

Afval=materiaal
Na in zijn atelier vellen vol te hebben getekend, kwam Krijn Giezen met een plan voor een ‘levende’ muur tussen twee werelden door het landschap te verpakken in een bastionachtige kooiconstructie van stalen matten van betonvlechtijzer, gevuld met puin. Een plan dat goed paste in de visie die Roel Bakker voor de ‘afschermingszone’ had ontwikkeld, een reconstructie van het landschap waarin een middeleeuwse polder plaats maakte voor een modern havengebied. Stel je het puin voor van wegen en gebouwen, brokken muur, baksteen tegels, wc-tegels, gootstenen, glas, grind, en gebiedseigen materiaal als aarde en boomresten. Dat alles gecontroleerd gestort en opgestapeld in ijzeren kooien bijeengehouden door trekstangen. Een geluidswal, 300 meter lang en 6 meter hoog, slingerend en rechtopstaand in het landschap. In dit stalen korset perste de kunstenaar de geschiedenis van het gebied samen, als scheiding tussen twee werelden. Een meander, letterlijk opgebouwd uit de resten van gesloopte flats uit het naburige Hoogvliet en resten van omgeploegd land. Het oude vertrouwde en het nieuwe dynamische vormden voor Krijn samen een beeld dat net als het landschap zelf in de tijd voorspelbaar zou groeien en veranderen. Zon- en schaduwzijde zouden zich anders ontwikkelen, en de ruimtes tussen de brokken puin zouden snel door vogels bevolkt worden. Zo ontstond een verpakt landschap, met afval als kunstobject, een monumentaal, autonoom kunstwerk als biotoop. Vanwege zijn meanderende vorm kreeg de muur in de volksmond al snel het etiket van een slangenmuur toegemeten.

In de beschrijving van het voorstel Albrandswaard Het verpakte landschap wijdt journalist Joost van den Hooff lyrische bewoordingen aan het fenomeen: ‘Ik geloof niet wat ik zie. Er staat niet meer wat er stond. De meanderende muur heeft over zijn volle lengte een groengele punkkuif en op tal van plekken stroomt spontaan in hetzelfde geel en groen de natuur uit de plooien en rimpels in het lichaam van vier ton puin en een ton organisch afval’. Dat de muur niet zonder slag of stoot is gerealiseerd, was een kolfje naar de hand van Krijn die net zo lang door kon gaan tot problemen voor de realisering van zijn ontwerp waren opgelost. Hij had een lange adem. Zo golden er strenge voorwaarden voor de constructie van de muur die uiteindelijk leidde tot een zwaar onderheide fundering en een meanderende vorm. Bakker en Giezen zijn er stellig goed in geslaagd een voorstel van een kunstproject van afval aan betrokkenen te verkopen.


Op een zonnige, zomerse zaterdag 2024 ben ik er een kijkje gaan nemen. Voorbij de kerk en het spierwitte kasteel van Rhoon, voert een wandeling je naar de Molendijk via een wijkje, waarvan de villa’s door heggen aan het oog worden onttrokken. Dan ontvouwt zich een weids, landelijk uitzicht, met paarden in de wei, ruiters in galop en fietsers in de verte. Verder wandelend over het fietspad doemt de slangenmuur op: een ‘levende’ geluidswal tussen twee werelden, overwoekerd door vegetatie, waarin vogels en vleermuizen hun plek hebben gevonden en het ongeschonden puin waar de zon op schijnt op veel plekken goed zichtbaar is. Een totaal andere dan een ‘dood’ geprefabriceerd geluidsscherm. Inmiddels is de wal omringd door zilverpopulieren in de oksels en torenen bomen boven op de wal uit. Ruim dertig jaar na oplevering is het nog net zo’n onverwoestbaar monument als in 1991.

De filosofie en ideeën van Krijn Giezen over zijn ontwerp staan nog steeds rechtovereind. Het puin houdt zich goed, op een enkele uitzondering na. De muur is tot een verbijzondering van het gebied en een effectieve en functionele geluidswering verworden. Een in de verte hoog voorbijglijdende kraan van de containerterminal in het Distripark is in ieder geval niet hoorbaar. Krijn is erin geslaagd een eventuele uitbreiding van het Distripark te blokkeren, door zware afgedankte materialen aan te wenden en die een tweede gebruik in een nieuwe toepassing te geven. Met deze geluidswal heeft hij een kunstwerk ontworpen voor een ideale toekomst. Zou hij nog gedacht hebben dat de ‘slangenmuur’ door een nieuwe tijd zou worden bedrogen? De geluidswal blijkt door nieuwe ontwikkelingen voorlopig nog niet te zijn uitgeput. Hij blijft maar groeien en veranderen. Het proces van vergankelijkheid zal zich slechts geleidelijk voltrekken.

Kijk Uit Attention in Otterlo (2005)



Kijk Uit Attention in het beeldenpark van museum Kröller-Müller, is Krijns bekendste kunstwerk in de openbare ruimte. In 1986 was hij door directeur Rudi Oxenaar al gevraagd op de Franse Berg een uitkijkpost te ontwerpen. De Franse Berg was een favoriete plek van het echtpaar Kröller-Müller, de stichters van het museum. Oxenaar had al eerder kennisgemaakt met Giezens observatiepost in Harderbroek. Tussen 1986 en 2002 werkte hij in fases aan het ontwerp van Kijk Uit Attention, dat resulteerde in een tachtig meter hoge trap die naar de lucht voert. In de aanloop gebruikte Krijn het al bestaande 180 meter lange pad naar ontwerp van Helene Kröller-Müller (1869-1939), een zichtlijn die hij in de rechte trap voortzette. Vanaf de sculptuur Gewei (hertengewei) van John Raedecker (1885-1956) wordt de bezoeker naar de uitkijktrap op de berg ‘geleid’, die je eerst over betonnen treden in het zand tussen de begroeiing beklimt, waarna de rechte houten trap je omhoogvoert naar het hoogste punt tot boven de boomkruinen. Een wandeling van 250 meter die je ten hemel voert, vanwaar men de Veluwe kan overzien. Behalve de natuurbeleving moesten de bezoekers het kunstwerk en de omgeving lichamelijk en zintuigelijk ervaren. Ook de groei versus constructie, en natuur versus menselijke ingreep waren voor de kunstenaar essentiële aspecten. Zo is het hout op de ‘zwevende’ trap gerecycled tropisch hardhout van de Nederlandse kustverdediging, een sterk materiaal dat wel door water kan worden aangevreten. De aantasting ervan is een proces dat de kunstenaar bovenmatig interesseerde. ‘Slijtage als beeldend middel’. De treden zijn voor wandelaars breed genoeg om te kunnen rusten en elkaar te laten passeren. De staanders waarop de trap rust zijn op het hoogste punt 15 meter hoog, om boven de bomen te kunnen uitsteken.

Dat de realisatie van Kijk Uit Attention zo’n 16 jaar in beslag nam is niet zo verwonderlijk. Nadat Krijn zijn eerste ideeën voor de trap in 1986 in een interview had vastgelegd, zie de publicatie Voorstel voor een ongewone wandeling, is er over het pakket van eisen behoorlijk gesteggeld. Er waren problemen met de juiste (bouw)vergunningen en ontheffingen, en de kosten, die geleidelijk hoog opliepen, hielden de uitvoering van de bouw op. De kosten wist men onder andere te verminderen door het deel dat in het zand lag in beton uit te voeren. Ook was er weerstand vanuit de milieuwerkgroep in Ede in verband met de mogelijke aanwezigheid van beschermd gedierte (een specifiek soort kever) en moest er overlegd worden met belanghebbenden zoals de Vrienden van het beeldenpark. Negatieve aspecten die de trap in zich droeg, zoals het risico op val of neergang, en het optreden van hoogtevrees, moesten intensief onderzocht worden. Krijn ging stug door, net zolang tot hij voor problemen een oplossing vond waardoor het plan uitvoerbaar werd, ook als de gemeente Ede zei: “dat kan niet”. Hij had meerdere keren met dit bijltje gehakt. Uiteindelijk zijn de vergunningen en ontheffingen verkregen na intensief overleg met vele betrokkenen.

Voor Krijn legde de trap de verbinding tussen de beeldentuin en zijn omgeving, cultuur en natuur, bomen en lucht, zand en zee. De kunstenaar zag de trap als een plastiek, architectuur. Niet als een uitkijktoren, maar als middel om van land naar lucht te gaan. Natuur en trap, die de mogelijkheid bood om verlengd te worden, kunnen zo verder groeien, feitelijk een kunstwerk zonder einde. Onderdeel van het kunstproject was een videocamera die het landschap zou registreren en daarvan in het museum de beelden zou tonen naast schilderijen van landschapsschilders als Claude Monet (1840-1926), Camille Pissarro (1830-1903) of Alfred Sisley (1839-1899).

In 2005 werd de trap opengesteld, maar Kijk Uit Attention zou op een drama uitlopen. Voor menige bezoeker bleek de beklimming een intensieve lichamelijke en zintuiglijke ervaring, voordat men, eenmaal boven, het weidse landschap van de Hoge Veluwe kon ervaren, wat betekenis voor de geest zou bieden. Als beklimmer moest je van meet af aan op je tellen passen. Kort na de opening beklom ik de trap maar voelde me na het fascinerende uitzicht bij het afdalen niet altijd even behaaglijk, hetgeen ik ook bij andere klimmers constateerde. Vanwege verwondingen die een jongen bij een val opliep kreeg de trap een beladen reputatie en ging die een jaar later, alle vereiste vergunningen ten spijt, al dicht. Tot op heden is Kijk Uit Attention afgesloten, ondanks verschillende onderzoeken naar de mogelijkheden om de trap alsnog in gebruik te stellen en daarmee de beklimmer deelgenoot te maken van de vrij ‘waaierende geest’ van de kunstenaar. De horizontaal geplaatste valhekjes die al snel ter beveiliging waren gemonteerd hebben het aanzien van de trap versjacherd.

Nog kort voor zijn overlijden lanceerde Krijn de oplossing om bezoekers voortaan aan een gezekerd klimtouw naar boven te laten gaan. Op dat voorstel is door het museum nooit gereageerd, zo meldde Martina Giezen in een interview. Zij staat continu op de bres voor Krijns nalatenschap.

Met het aantreden van een nieuwe directie in 2023 wordt in het museum nagedacht over een oplossing en bekeken welke veiligheidseisen moeten worden ingewilligd om de trap naar het ontwerp van Krijn weer te kunnen openstellen. Voorlopig is Kijk Uit Attention alleen te bezichtigen, maar niet te beklimmen. Bij hoge uitzondering en alleen bij droog weer wordt de trap opengesteld (raadpleeg hiervoor de website van het Kröller-Müller Museum).

*****

Dit eerste deel over het kunstenaarschap van Krijn Giezen is geheel gebaseerd op informatie uit de archieven van de RKD en Stroom Den Haag, alsmede op gesprekken of correspondentie met o.a. Janneko Giezen, Arnoud Holleman, Kees Koomen, Christine Litsenburg, Peter Struycken, Hans Venhuizen, Jan Wijle, Kröller-Müller Museum e.a. Zie voorts de onderstaande literatuur waaruit ik heb geput.

Voor zover bekend is bij de foto’s de naam van de fotograaf vermeld of de herkomst, veelal uit door Krijn Giezen in eigen beheer uitgegeven publicaties.

1969 Krijn Giezen. Catalogus t.g.v. de toekenning de ‘Prijs van de critiek’. Inleiding H. Jaffé. Leiden: De Lakenhal.

1974 Krijn Giezen. Ontwerpen en uitvoeringen van tenten, paarddekken en scheepstextiel. Inleiding Hein Reedijk. Eindhoven: Stedelijk van Abbemuseum.

1976 Krijn Giezen.Reparaties en uitvindingen. Den Haag: Smiet.

1978 Natura > <Arte. Biënnale Venetië. Inleiding Gerhard von Graevenitz en Gijs van Tuyl. Amsterdam: Bureau Beeldende Kunst Buitenland,

1979 Krijn Giezen. Projekt Flevopolder. Tekst van Antoinette Hilgemann-de Stigter. Gorinchem: Kunstcentrum Badhuis.

1988 Een ongewone wandeling door het bos in Kröller-Müller ©Krijn Giezen en Helga Schmidt. Noordwijk: MW Pers.

1991 Krijn Giezen. Sporen. Remains  Traces. Foto’s, voornamelijk gemaakt op reizen van hetgeen is aangetast, weggevreten, gesleten of verweerd. Magny-en-Bessi : Editions Magny.

1993 Albrandswaard, Het verpakte landschap. Rotterdam: Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam i.s.m. CBK Rotterdam. 

2007 Toos van Kooten, Marente Bloemheuvel (red. en samenst.), Beeldentuin Kröller-Müller Museum. Rotterdam: NAi Uitgevers.

2012 André Groeneveld,Een eerbetoon aan Krijn Giezen (1939-2011). Publicatie t.g.v. de gelijknamige tentoonstelling, 19 november 2011 – 18 februari 2012. Katwijk: Katwijks Museum.

2020 Arnoud Holleman, ‘Lost and Found’ in: Mc Guffin nr. 9 2020/2021.

1 reactie

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *