Een pijnlijk feit zegt hij
alle kleuren van het lichtspectrum
veranderen samengemengd op het palet
in een morsig zwart
K. Michel (Op bezoek in het atelier van Jan Andriesse)
Jan Andriesse, Compositie met vier gele balken, 2014, 82,5 x 82,5 cm. Collectie De Pont, Tilburg. Replica van Compositie met vier gele lijnen in ruitvorm van Mondriaan, 1933. (Bij Borzo, sept. 2015)
Ik sta weer paf als ik deze versie van Mondriaans Compositie met vier gele lijnen in ruitvorm terugzie. Hier, bij galerie Borzo, hangt hij ‘evenwijdig met de muur en zodanig dat het midden niet lager is dan ooghoogte als men staat, zoo mogelijk dat de onderste punt op die ooghoogte komt’, zoals hij het zelf graag wilde. Kunstenaar Jan Andriesse (1950) maakte vier replica’s van deze Mondriaan uit 1933, die in kleur en dikte van de banen licht verschillen. De eerste vervaardigde hij in een periode dat hij niet in staat was ook maar één schilderij te maken. Uit wanhoop zocht hij zijn steun bij de door hem bewonderde Mondriaan en bedacht hij van deze ruitvormige diamant een replica te maken; de ruitvorm die als een rode draad door Mondriaans oeuvre loopt met als hoogtepunt de onvoltooide Victory Boogie Woogie. Ook de geschiedenis van Compositie met vier gele lijnen in ruitvorm spoorde Jan Andriesse aan, de witte ruit met vier gele balken evocatief vast te leggen. Met de echte heeft Charley Toorop nog bij het Stedelijk Museum lopen leuren. Na veel gedoe is het uiteindelijk met steun van enkele bewonderaars aan het Haags Gemeentemuseum geschonken. Dat Andriesse er vier versies van maakte, berust op enig toeval. De eerste replica gaf hij aan een bevriende vakbroeder, die ook zo’n kopie wilde, maar geen geduld had er zelf een te maken. Toen Jan Andriesse deze in 2011 tijdelijk terug wilde hebben voor zijn expositie bij de Nederlandse Bank, bleek die ergens ver weg in het buitenland te hangen. Als een haas maakte hij een nieuwe, maar toen enige tijd later een andere collega te kennen gaf er ook een te willen, ´teneinde het belang van dit werk van Jan Andriesse te bevestigen’, construeerde de kunstenaar nog eens twee versies. De meest recente, die overigens aan De Pont is verkocht, bewonder ik nu bij Borzo, waar de kunstenaar samen met Piet Moget en Jurriaan Molenaar onlangs exposeerde. Drie kunstenaars die lijn, licht en ruimte tot motief in hun werk hebben gemaakt en zich zo voegen in een lange traditie van andere kunstenaars die het licht wilden vangen: Saenredam, Vermeer, Ruysdael, Van Goyen, Weissenbruch, Dibbets en anderen. Over Piet Moget schreef ik al eerder (Zie: Het bijna niets van Piet Moget, schilder van licht en ruimte).
Piet Mondriaan, Compositie met grijze lijnen, 1918. Collectie Gemeentemuseum Den Haag (lb)
Piet Mondriaan, Victory Boogie Woogie (Unfinished), 1944 © 2008 Mondrian/Holzman Trust c/o HCR International. Collectie Gemeentemuseum Den Haag (rb)
Jan Andriesse, Compositie met vier gele balken, 2011, 82 x 82 cm. Collectie De Nederlandsche Bank. Replica van Compositie met vier gele lijnen in ruitvorm van Mondriaan,1933. (Bij Institut de Carton, okt. 2013) (onder)
Het ultieme schilderij van Jan Andriesse, voor mij het ideaal van eenvoud, helderheid en kleur, hangt in Tilburg: een regenboog, een motief, waar niet veel kunstenaars zich aan gewaagd blijken te hebben. De natuurlijke regenboog ontstaat doordat het licht door waterdruppels gebroken wordt. Achtereenvolgens bestaat zij uit de kleurbanen violet, blauw, groen, geel, oranje en rood. In Museum De Pont kun je ervaren hoe Jan Andriesse dit kortstondige natuurverschijnsel in verf heeft omgezet. Op uitdrukkelijk verzoek van de kunstenaar is voor zijn immens, wandvullende doek een bankje geplaatst. Een weldaad. In de meeste musea wordt je de mogelijkheid van het zitten ontnomen, waardoor je (top)werken niet langdurig kunt bekijken. Maar hier kun je plaatsnemen en er rustig blijven toeven. Als je geluk hebt zit je er alleen, waardoor je stilte, ruimte en vooral intimiteit intens kunt ervaren. Laat de wand van verf die onder invloed van het daglicht het licht weerkaatst op je inwerken. Zodra de ogen gewend zijn, wordt geleidelijk een regenboog zichtbaar, waarin van de zitafstand de afzonderlijke, ijl geschilderde kleurbanen goed waarneembaar zijn. Loop daarna eens vlak langs het doek en ervaar de nevel van pasteltonen. Met het blote oog is dan niet meer zichtbaar waar de omslag van kleuren plaatsvindt. Zij vloeien ongemerkt in elkaar over, terwijl je de veranderingen in het licht toch goed kunt waarnemen. Het blijft iedere keer een overdonderende ervaring.
Regenboog, 1995, 350 x 566 cm. Collectie De Pont, Tilburg en detail (onder)
In een interview in de NRC vertelde Jan Andriesse dat hij in 1994, toen hij zijn eerste regenboogschilderij maakte, geen idee had waar hij aan begon. Hoe hij de verf moest mengen en die überhaupt op het doek moest krijgen, was hem volslagen onduidelijk. En dan nog wel met sneldrogende acrylverf, waardoor je niet mag twijfelen en iedere laag in één keer moest brengen. Om bij alle kleuren dezelfde lichthelderheid te krijgen bleek nog het grootste probleem. In een echte regenboog is het violet net zo licht als het rood of het geel. De worsteling zat hem in de middelste kleur groen, dat in de overgang van licht naar donker en van warm naar koel gaat. ‘Groen is de moeilijkste kleur om greep op te krijgen. Zij is een intense kleur, die vreemd genoeg tegelijk licht absorbeert en als zodanig nadonkert. Ze is in het hart van de regenboog geplaatst, tussen het stralende warme licht van geel en het koele donkere blauw. Daardoor kan zij maar niet beslissen of zij komen moet of gaan’, legde hij erover uit. Goethe beweerde al dat alle kleuren schaduw zijn, en groen de hardnekkigste heeft. Om die eruit te schilderen en de overgang van de regenboogkleuren geleidelijk te laten verlopen, moest Jan Andriesse het groen eindeloos uitstrijken en uitrekken, van geelgroen via zuivergroen naar blauwgroen. Schilderkunst in optima forma: observaties opslaan en in verfvelden van fragiele kleuren vertalen. En alsmaar kijken naar het effect van de manier van schilderen. Zijn uitspraak ‘Ik zoek al veranderend en weet het pas als ik het zie. Wanneer het goed gaat, gaan de meeste dagen voorbij met het kijken naar het veranderen van het licht en naar het drogen van de verf’ tekent de mentaliteit van de kunstenaar, die zijn schilderijen ‘schaamteloos mooi’ wil maken, zoals hij in het aangehaalde interview met Janneke Wesseling liet optekenen. Van deze stille en o zo kwetsbare regenboogschilderijen maakte hij er vijf, waarvan de moeder, de eerste en de grootste dus, in De Pont hangt. Ze tonen familiaire verwantschap met het drieluik Kleurenspectrum van het daglicht, dat de kunstenaar in 1997 vervaardigde. Zijn regenboogschilderijen dicht ik voor de toekomst een Mondriaanse reputatie toe.
The tiranny of reality, 1971, 140 x 220 cm, drieluik (l)
Dood in ’t lood, 2003, 26,5 x 21 cm (r)
Van jongs af wist hij het: schilderen. Aldus belandde Jan Andriesse op 18-jarige leeftijd op de Vrije Academie in Den Haag. Zeer tegen de wil van zijn vader, die hem naar Nijenrode wilde sturen. Tussen pa en zoon moet wel een diepe kloof gezeten hebben. Financiële support voor zijn kunstenaarsopleiding kon hij vergeten, als schoonmaker moest hij de kost zelf maar zien te verdienen. Op de illustere Vrije Academie waren Gerard Verdijk en Nol Kroes belangrijke begeleiders. Kroes gaf zijn leerlingen dikwijls opdracht vrij te schilderen, iets dat voor hen belangrijk was of hen na aan het hart lag. Wat de kunstenaar in spe toen schilderde – bogen van elektriciteitsdraden in een roze vlak – gaf zijn voorliefde voor lijnen, vlakken en bogen al prijs, die hem blijkbaar een gevoel van ruimte en beweging gaven. In 1994 schreef hij er gedetailleerd over in een voorstel voor een kunstopdracht: ‘Binnen mijn werk zijn de bogen gegroeid als de ringen van een boom. Toch is er het gevoel dat ze mij niet toebehoren: het onzichtbare weefsel van krachten die de bogen hun vorm geven hebben geen geschiedenis omdat ze tijdloos zijn en behoren aan ons allen omdat ze universeel zijn’. Ook in zijn eigen geschilderde regenbogen vindt hij zijn hand niet herkenbaar. Tussen 1970 en 1972 vervolgde hij zijn opleiding aan Ateliers 63. Vervolgens reisde hij vriend en jaargenoot Hans van Hoek achterna naar Canada, waar hij zijn verdere ontwikkeling als kunstenaar wilde beproeven. Om in zijn onderhoud te voorzien werkte hij onder andere in een uraniummijn bij het Athabascameer. Weldadig was het gevoel als hij na een dag ondergronds werken met de lift naar boven werd gehaald en bijna boven ineens de eerste lichtstreep tussen het dak van de lift en het bovengrondse voorbij zag ketsen om na de donkerte van de werkdag, het overweldigende dag- of avondlicht te beleven. Zulke onuitwisbare ervaringen zouden van grote invloed op zijn kunst worden. In 1978 verhuisde Andriesse illegaal naar New York. Acht jaar zou hij er verblijven. Om aan de kakafonie van Manhattan te ontsnappen, wandelde hij regelmatig naar een van de houten pieren langs de Hudson rivier, waar hij het verstilde water en de weidsheid van de rivier onderging. Daglicht en schemering daar boven de Atlantische Oceaan werden onderwerp van ingetogen schilderijen, waarin hij de wezenlijke structuur met strenge lijnen en hoeken tot uitdrukking bracht. Het licht en water zette de kunstenaar aan tot een bijzonder kleurgebruik van zachte zeegroene en egaal blauw geschilderde tinten. Een criticus trok bij het zien van deze werken de vergelijking met de kunst van de Nederlandse Amerikaan Willem de Kooning. In 1986 keerde Jan Andriesse terug naar ons land, waar hij een boot op de Amstel betrok, weliswaar niet zo weids als de Hudson, maar waar ‘de sensatie van de veranderingen van het water en van de lucht er niet minder om zijn en het nabije licht en de schaalverkleining het juist nog ongrijpbaarder maken’.
Waterstudie, 2000, 11,5 x 25,5 cm. Collectie Heden, Den Haag (lb)
Anatomie van de melancholie, 1998, 11,5 x 25,5 cm (rb)
Studie van water-brug, 1992. Collectie Heden, Den Haag (lo)
Maanlicht op het water, 1997, 26,5 x 32 cm (ro)
Jan Andriesse heeft veel op met water. Water en zwaartekracht zijn voor hem aanleidingen om (het veranderende) licht, kleur en ruimte te schilderen. Denken en lezen, studeren en analyseren doet hij in zijn (teken)atelier op zijn boot aan de Amstel in de hoofdstad. Als de boomlange kunstenaar er zit, vallen zijn ogen net boven de waterspiegel. Dagelijks kan hij er het vloeiende licht en de trillende bewegingen van het water observeren, turend naar de reflecties van het licht, de spiegeling en golfjes van het water, veroorzaakt door regen en wind, langstrekkende bootjes of eenden die eindeloos een rimpelende ‘v’ in het water trekken. ‘Alles wat je ziet van water bestaat bij de gratie van beweging’, zegt hij, ‘het is prachtig sensueel’. Andriesse slaagt erin al die wisselvallige momenten, die even onregelmatig als ongrijpbaar zijn, haast tastbaar vast te leggen. In welk seizoen en op welk tijdstip van de dag dan ook: bij het fletse licht bij opkomende zon, bij het heldere middaglicht, maar vooral in de avondschemering, in de schaduwen van de dichtbij liggende brug, de kade zelf of van de dobberende meerkoeten. Zoals water en licht veranderen, zo veranderen ook Andriesses beelden van het wateroppervlak, die hij vastlegt in kleine wonderschone tekeningen, waterstudies. Met zwarte inkt, die de grafische kwaliteit zichtbaar maakt: zijn zwart maakt licht. Om dit alles zelf te ondergaan nam hij vroeger bij warm weer nog wel eens een duik in de Amstel; ooit schijnt hij een getalenteerde zwemmer te zijn geweest. Met veel genoegen kan ik terugkijken op de tentoonstelling die we in 2000 met zijn fraaie waterstudies bij de voormalige Artoteek in Den Haag maakten. Met die expositie verleende Jan Andriesse, aan het begin van de nieuwe eeuw, een hoog soortelijk gewicht aan het tentoonstellingsprogramma aldaar.
Vierkant, vijfhoek, gulden snede, Kepler, Penrose, 1995, 27 x 35 cm
Het fundament van de schilderijen van Jan Andriesse zit hem in de unieke wiskundige verhouding die hij sinds 1981 hanteert. In dat jaar ontdekte hij de driehoek van Kepler, een afgeleide van de gulden snede, die al vanaf de klassieke oudheid als een ideaal maatsysteem wordt beschouwd. De verhouding van de driehoek van Kepler is 1 (zijkant) : 1.28 (diagonaal van het geheel / gulden snede) : 1.27 (onderzijde / wortel van de gulden snede), en wijkt dus af van een meer aannemelijke maatvoering zoals de verhouding 1:1.25. De geometrische configuratie van de driehoek van Kepler vormt als structuur het skelet voor zijn werken, voor de kunstenaar ‘het skelet van schoonheid’. Het potloodraster ervan gaat schuil achter de zichtbare, natuurlijke verschijningsvormen, soms is hij in schilderingen zichtbaar. Ook in zijn waterstudies is het motief van deze maatverhouding verankerd. Onontbeerlijk is tevens het daglicht voor Jan Andriesse, zijn schilderijen ontstaan immer overdag. Het licht mag wat hem betreft uitsluitend door lichtkoepels of ramen op het Noorden binnenvallen. Om het licht in zijn atelier te temperen en de aandacht op het schilderen te richten zijn de muren bewust lichtgrijs gestuukt. Gestuukt, dus niet geverfd, want grijs stucwerk maakt naar zijn stellige overtuiging de kleur veel meer levend. En even belangrijk, zijn werken moeten zoveel als mogelijk bij daglicht getoond worden. Reeds op een uitnodiging uit 1988 van een expositie in het voormalige Museum Fodor staat vermeld dat de opening twee uur eerder dan gebruikelijk plaatsvindt, aangezien daglicht noodzakelijk is. De kunstenaar verfoeit de terreur van het kunstlicht in de meeste musea. Meerdere malen uitte hij zijn gram over het tl-kunstlicht, dat ‘alles plat slaat’.
De zeven curven van Jan Andriesse (boven)
7 curven, 1995, 220 x 711 cm (tweeluik). Collectie Dordrechts Museum (onder)
In menig schilderij van Jan Andriesse vormt een ketting, meestal een dun messing snoer, de ruggengraat. Hij bevestigt hem veelal symmetrisch aan twee punten bovenaan het doek. Lengte en zwaartekracht zorgen voor een perfecte ronding in de lijn. De indrukwekkendste schilderingen in deze soort zijn de twee zeven meter brede doeken waarop hij naast de ketting asymmetrisch drie mathematische curven tekende: op de ene drie bogen boven de zwaartekracht van de ketting (de parabool, sinus en hyperbool), op de andere drie (cirkel, cycloïde en ellips) eronder. Op het diepste punt voegen de ketting en de getekende curven zich voor even samen tot een lijn. De ketting functioneert op die manier als natuurlijke maat, terwijl de getekende of gegraveerde lijnen (in enkele tentoonstellingen gebruikte Andriesse ook wel wandvullende, gestucte reliëfs, waarin hij de curven kraste en met potlood natrok) overeenkomen met de absolute precisie van een wiskundige curve. Verder zijn de bleke doeken leeg. Voor het eerst toonde hij ze in 1995 in De Pont, als onderdeel van de installatie 7 curven, 1 regenboog, 1 ladder. Naast de moederregenboog omvatte die installatie ook een ladder, als rudimentair middel om tussen aarde en hemel aan de zwaartekracht te ontkomen. In die gedenkwaardige tentoonstelling bij De Pont toonde Andriesse tevens de The river below, evening, de meanderende loop van een waterstroom als een grillige rivier die zich afwisselend smal en breed een weg door een leeg landschap baant. Het vlakke landschap schilderde hij in drie roze varianten, waarin geen enkele relatie met de natuur zichtbaar is. De figuratie beperkt zich tot lijnen en een vlak, waarin de rivier in een omgekeerde boog door het landschap ploegt. Aan de onderkant van het schilderij komt hij binnen, maar verlaat hem daar weer even vrolijk als hij gekomen is, blijkbaar omdat de zwaartekracht de loop van de rivier naar beneden trekt. Duidelijk is de vormovereenkomst met de boog van de brug waar de kunstenaar vanuit zijn tekenatelier op kan uitkijken. In contrast met het stille monochrome roze landschap is het een waanzinnig sterk beeld. Dit motief gebruikte hij ook weer in verschillende schilderijen.
J.H. Weissenbruch, Te Noorden bij Nieuwkoop, 1901. Collectie Dordrechts Museum (l)
The River below, Evening, 1995, 150 x 195,5 cm (r)
Niet onvermeld mag blijven dat Jan Andriesse ook als auteur en samensteller van tentoonstellingen zijn sporen verdiend heeft. Voor het Museum Jan Cunen in Oss stelde hij de tentoonstelling Schemering-tussen licht en donker samen. Niet toevallig toonde hij er Nederlandse meesters, die hij bewondert en respecteert en met wie hij een verwantschap voelt die hij koestert: Jongkind, Weissenbruch, Mondriaan, Mathijs Maris, Schoonhoven en Edgar Fernhout, die op de Ateliers zijn leraar was. In de gelijknamige catalogus doet hij gedetailleerd kond van de wijze waarop de weergave van licht als een rode draad door zijn eigen kunstenaarschap is gaan lopen. De bijzondere fascinatie voor Weissenbruch, stamt al uit zijn jeugd, toen hij in Den Haag kennismaakte met zijn landschappen. En dus stelde hij ook een Weissenbruchtentoonstelling samen. In de catalogus plaatste hij zijn werk tussen Vermeers weergave van het licht en de puurheid van Mondriaan. ‘Weissenbruchs schilderij Te Noorden bij Nieuwkoop is een T-sprong. Links in de verte is Vermeer nog zichtbaar en rechts zie je door de nevel de diamant van Mondriaan. Bij Weissenbruch blijft de ruimte circuleren en het licht blijft ademen’, aldus uitte Andriesse zijn begeestering voor deze kunstenaar van de Haagse School.
Studie voor avond, 2015, 291 x 181 cm (l)
Studie voor avond, 2015 (detail)
Kunstwerken van de immer in het wit geklede, witharige Jan Andriesse stralen stilte en schoonheid uit. Bij een eerste beschouwing lijkt er misschien weinig te zien, maar dring je door tot de schoonheid, het uitgebalanceerde karakter en de subtiele nuances ervan, dan ben je verkocht. Bekijk het schitterende schilderij Studie voor Avond (2015) bij Borzo maar eens. Het motief is de nacht, maar daarvan zijn alleen de sporen van de houtskoolopzet zichtbaar. Zoals de nacht weer overgaat in de dag, is het doek gaandeweg lichter geworden door talloze lagen wit, die de kunstenaar, gelijk een stukadoor, met een spatel opbracht. Hij bracht er enkele rode sluitingstapes van pakjes Van Nelle shag op aan (de kunstenaar is een stugge roker), die een onzichtbare, gebogen kettinglijn van linksboven naar rechtsonder markeren, als metafoor voor de vallende avond. Wat deugt dit werk! Het oeuvre van deze excellente kunstenaar, of het nu tekeningen of schilderijen van water en licht, regenbogen, kleurenspectra of kettingen zijn, staat op eenzame hoogte. Om in gesprek met zijn kunst te blijven lijkt Jan Andriesse zich meer in zijn atelier terug te trekken. Erg productief is hij niet (meer), dat kan ook niet vanwege het langdurige en precieze proces waarin hij in opperste concentratie pleegt te werken. Bovendien heeft hij zo zijn bedenkingen bij de overvloed aan kunstwerken, die in het door hem verafschuwde digitale tijdperk (hij is er naar eigen zeggen fysiek allergisch voor) alleen maar zal toenemen. Tot zijn verbazing heeft niemand het over dit grote schrikbeeld. Jan Andriesse is een kunstenaar, die exclusiviteit nastreeft, om vooral het inzicht in en overzicht over de kunst te behouden. Voor trends, mode en de waan van de dag is hij volstrekt ongevoelig, zijn kwetsbare en introverte werk leent zich niet voor de snelle consumptie die deze tijd zo kenmerkt. Terecht schreef iemand eens dat zijn kunst volstrekt onverschillig is voor de verleiding en provocatie van anderen. Naar zijn werk moet je tegenwoordig op zoek. Vaak zijn het kleinere, meer exclusieve maar niet minder belangrijke plekken in de kunstwereld waar het getoond wordt, zoals in De Ketelfactory in Schiedam (2011), Institut de Carton in Brussel (2013) of recent bij de Amsterdamse kunsthandel Borzo. Het wordt tijd dat een museumdirecteur zich eens bij Jan Andriesse meldt. De ware kunstliefhebber snakt naar een museaal overzicht. Mag dat in Den Haag zijn?
Studie voor Amstel IV, 2015, 150 x 190 cm
Bronnen waaruit ook geciteerd is:
Jan Andriesse, 7 curven, 1 regenboog, 1 ladder. Amsterdam: Galerie Paul Andriesse, 1995.
Jan Andriesse, Schemering, tussen licht en donker. Oss: Museum Jan Cunen, 1996.
Janneke Wesseling, ‘Ik wil volmaakte rust schilderen’. In NRC Handelsblad, 26 juni 1998.
Roos van Put, ‘Beleving van een natuurfenomeen’. In Haagsche Courant, 1 maart 2000.
Gerrit Willems, Aan de Amstel in Jan Andriesse. Dordrecht: Dordrechts Museum, 2000.
Waarnemen waarnemen. Jan Andriesse ontmoet Winnie Teschmacher. Schiedam: De KetelFactory, 2011
Telefonisch gesprek met Jan Andriesse op 8 september 2015.
Jan Andriesse bij de opening van ‘Maison de Tolerance’ in Institut de Carton, 28 september 2013 (l)
De taal van de horizontaal, 2003, 26,5 x 21 cm (r)
De afbeeldingen zijn gemaakt door Ingrid Scholte, Rob Knijn, Michiel Morel of gescand uit catalogi en dossiers.
Dank, voor het verhelderend en enthousiasmerend onder de aandacht brengen van deze kunstwerken, die ook mij steeds weer aangrijpen.
Mooi Michiel. Dank je wel. Ik zag de tentoonstelling in 1995 in De Pont en zit als ik daar ben ook graag een tijd op het bankje. Ik vind het werk van Andriesse prachtig…
Mooi stuk, maakt nieuwsgierig!
Mooi Michiel!
Goed zeg, Michiel, wat een fijn en warm stuk over het oeuvre van Jan Andriesse,
Weer heerlijk gepassioneerd geschreven Chiel! Heb er als kunst-leek weer erg van genoten, er is gelukkig veeeeeel meer tussen hemel en aarde dan voetjebal…… Wanneer maak je een fysieke bundel van je bespiegelingen, voor ouderwetse mensen als ik- die nog zo van boekenkasten houden….!
Prachtig stuk !
Dank
Groetjes van Elsa
Interessante en informatieve tekst. Niet alles begrijp ik nog, maar veel andere dingen zijn vanuit mijn eigen beeldende praktijk herkenbaar. De favoriete kunstenaars, de stilte en de afkeer van digitale er-kan-nog-meer-bij kunst.
Michiel, ik herleer vandaag je stuk over Jan Andriesse en denk opnieuw: wat een goed stuk! Alles eigenlijk:) Dank!