Torrentius, Stilleven met breidel, collectie Rijksmuseum
Kunstenaar Jan Andriesse en filmer Maarten de Kroon wakkerden mijn nieuwsgierigheid aan naar Johannes Symoonisz van der Beeck (1589 – 1644), beter bekend als Torrentius. Hun korte gefilmde zoomout over deze zeventiende-eeuwse schilder – wellicht de beste stilleven-schilder van zijn tijd – zag ik voor het eerst in 2013. En passant kondigde De Kroon een jaar later in de NRC aan dat er van Torrentius een documentaire in de maak is. Van deze niet-alledaagse, excentrieke Torrentius zijn tot nu tot nu toe slechts twee werken bekend. Een gesigneerd aquarelletje uit 1615, voorzien van een handgeschreven gedicht, in collectie van de Koninklijke Bibliotheek, en het schilderij Stilleven met breidel in bezit van het Rijksmuseum, een emblematisch stilleven op een rond paneel met een doorsnee van iets meer dan 50 cm, dat als een lofzang op de matigheid wordt uitgelegd. Om het te bekijken toog ik bij de heropening naar het Rijksmuseum, waar het om de hoek bij Rembrandts Nachtwacht hangt. Ik ontdekte het niet onmiddellijk, bij nadere inspectie bleek het als enig kunstwerk in zaal 2.6 hoog te zijn opgehangen. Nota bene bij een aantal landschappen en pal boven het schilderij IJsvermaak bij een stad van de doofstomme Hendrick Avercamp uit circa 1620. God mag weten waarom Stilleven met breidel zo ondergewaardeerd gepresenteerd wordt. Wellicht omdat het van onderaf bekeken moet worden? Of als contrast met of tegenhanger van de uitbundige ijspret van Avercamp?
Aquarelletje van Torrentius uit 1615 in collectie bij de Koninklijke Bibliotheek (l)
Begeleidend handgeschreven gedicht (r)
Torrentius heeft een bewogen leven achter de rug. Hij leefde als een vrije geest met libertijnse opvattingen, nam geen blad voor de mond, vooral als het over godsdienst ging. Hij was van huis uit katholiek, leefde gescheiden van zijn vrouw en hield er de nodige buitenechtelijke verhoudingen op na. Een pretmaker en een feestfiguur, behept met een arrogante naïviteit. Aan geld ontbrak het hem niet, hij kon het laten rollen, was gul, hetgeen bij menigeen de nodige na-ijver moet hebben opgewekt. In 1627 brak zijn ‘losbandige’ leven hem op. Hij werd gevangengenomen, gemarteld en veroordeeld tot de brandstapel. Dat vonnis werd later in een lange gevangenisstraf omgezet. Op voorspraak van de Engelse koning kwam hij in 1630 vrij.
Jacques de Gheijn, Vanitas stilleven (1621)
Het (pronk)stilleven is een specialisme dat in de zeventiende eeuw ontstond. Binnen dat specialisme legden sommige schilders zich toe op het schilderen van bloemstukken of op ‘banketjes’, stillevens van royaal gedekte tafels. Vruchten, gevogelte en rookgerei waren tevens bekende onderwerpen, het vanitasstilleven vormde weer een aparte categorie. Schedels of zandlopers verwezen, vaak in combinatie met allerlei kostbaarheden, naar het thema vergankelijkheid. De boodschap was duidelijk: aardse goederen zijn maar tijdelijk. Van enige vergankelijkheidssymboliek lijkt in het enige bekende stilleven van Torrentius geen sprake. Op het eerste gezicht is het een doodgewoon stilleven, met drinkgerei op een schap, een wijnglas, een kruik van aardewerk en een tinnen wijnkan, een paardenbreidel, twee stenen pijpjes en enkele regels muziek. De keuze en de combinatie van de objecten maken echter duidelijk dat de kunstenaar hier meer aan het vertellen is. Elk voorwerp draagt naast zijn natuurlijke een emblematische betekenis. De breidel, de wijn met water en de muziek zijn symbolen van matigheid: de lusten van het aardse leven dienen beteugeld te worden, hetgeen benadrukt wordt door het vers ER+wat buten maat bestaat, int on-maats quaat verghaat. Alles waar Torrentius juist niet voor staat. Het vers is op verschillende manieren uitgelegd. Enerzijds zou die naar Erasmus verwijzen, anderzijds kan hij op Torrentius’ lidmaatschap van de Rozenkruisers duiden, hetgeen een belangrijke reden voor zijn arrestatie was. In een van zijn verhoren ontkent Torrentius lid van die beweging te zijn geweest. Meer aannemelijk lijkt dat ER voor Extra Ratione staat, hetgeen in het Nederlands zoiets als Buiten maat betekent. Stilleven met breidel is wel geassocieerd met een emblemata uit Sinnepoppen van Roemer Visscher, daterend uit 1614. Over de opstelling van de voorwerpen kan men zich afvragen of er een bepaalde rangschikking in zit. Zouden de afgebeelde objecten als groep ‘model’ hebben gestaan, of heeft de kunstenaar juist ieder voorwerp apart geschilderd? En het ronde, betrekkelijk kleine formaat, duidt dat mogelijk op een opdracht van klein behuisd, maar welgesteld volk?
In het Rijksmuseum (25 februari 2016)
Coloristisch gezien is Stilleven met breidel een veelzijdig werk. Vette of smeuïge verf is er van onderaf bekeken niet op te zien, de verfstreken lijken helder, maar zouden van dichtbij bekeken evengoed mat- of dofglanzend kunnen zijn. Hoe de kleuren in elkaar verweven zijn, of één bepaalde kleur meerdere variaties kent, je kunt het als kijker in het Rijksmuseum niet goed onderscheiden. De tinnen kan straalt, die vangt ook het volle licht, terwijl in het glas de weerspiegeling van binnenvallend licht te zien is, dat gedeeltelijk geabsorbeerd wordt. Ook de signatuur T. 1614 op de breidel is met het blote oog niet te ontdekken. De belangrijkste vraag, hoe dit werk gemaakt is, blijkt tot op heden nooit beantwoord. Met vele technieken is uitgebreid onderzoek gedaan, maar nog steeds plaatst het deskundigen voor een raadsel. In zijn wijze van schilderen moet hij een uitzonderlijke experimenteel zijn geweest. Specialiseerde Torrentius zich in stillevens, hij schilderde in het geheim ook prikkelende werken, zwoele, erotische naakten, meestal in opdracht van welgestelde, discrete liefhebbers. Deze konden slechts onder het maaiveld verhandeld worden en leverden de kunstenaar de nodige contanten op, vergelijkbaar met schilders van bloemstukken, die in de zeventiende eeuw tot de goed betaalde kunstenaars behoorden. Overigens bezit het Rijksmuseum ook een gravure van een copulerend stel met de signatuur Torrentius fecit. Deze prent wordt echter aan Pieter Jansz. Quast (1605-1646) toegeschreven.
Gravure van Pieter Jansz. Quast.
In zijn als Mijn jeugd uitgegeven bundel besteedde Constantijn Huygens (1596-1687) relatief veel aandacht aan de mysterieuze werkwijze van Torrentius. Volgens Huygens is de kunstenaar een mirakel in het verbeelden van levenloze voorwerpen en de omgang met schildersmaterialen. Huygens vond het wonderlijk dat Torrentius voorwerpen met een bepaald soort glans en met zo veel uitdrukkingskracht en subtiele schoonheid kon afbeelden, hetgeen men tot dan toe te moeilijk achtte om met een penseel voor elkaar te krijgen: ‘….en dat Torrentius de twijfelende gemoederen van allen afmat, daar zij er tot nu toe vruchteloos naar zoeken op wat voor brutale manier hij kleuren, olie en als de Goden het willen ook penceelen gebruikt’. Zijn vakbroeders begrepen niet hoe hij zo egaal kon schilderen, zij hielden het voor toverij. Wellicht maakte hij gebruik van de camera obscura, maar hoe dan? Volgelingen juichten het subtiele werk toe, eerst tot bewondering, daarna tot ontsteltenis, hetgeen uiteindelijk tot de vluchtige verklaring leidde dat men met een wonder van doen had. Of was de levenslustige Torrentius gewoon een vrome bedrieger? Uit de getuigenis van Constantijn Huygens vernemen we dat Torrentius er een ‘goddeloze’ levenswandel op nahield. Niet alleen was hij vermogend en beroemd, hij leefde er ook naar door zich in herbergen en kroegen te vermaken. De dichter en diplomaat Huygens heeft daar – jammer genoeg – weinig woorden aan vuil gemaakt. Bekend is dat de welbespraakte Torrentius regelmatig de aandacht op zich vestigde door in kroegen theologische disputen met andere bezoekers aan te gaan, en zich onbevangen in gesprekken over theologie en geloof te mengen. Niet zelden bazuinde hij luidkeels rond dat hij aan het bestaan van een God twijfelde om anderen provocerend tot stellingnames uit te dagen en in spotternij te vervallen. Voor die tijd was dat een belastende aangelegenheid. Regelmatig werd hij door kompanen gewaarschuwd dat hij zich in gevaar begaf als hij weer eens ‘tegen de rechtzinnigheid had geschopt’. Van bezoek aan bordelen was Torrentius ook niet vies. Regelmatig is hij in Casuaris gesignaleerd, een bordeel voor ‘jonge schoonen’ in Den Haag. Het wemelde in die tijd in steden als Amsterdam en Den Haag van de bordelen en danshuizen, Torrentius zal met zijn scheveschaatsrijderij geen uitzondering zijn geweest. De zeden waren gewoon niet minder los dan honderden jaren later. Vrouwen bleken ook bij hem thuis te komen, duidelijk geïmponeerd door zijn statige figuur, altijd hoogst verzorgd en rijk gekleed, in laarzen en fluweel.
Jan van de Velde, gravure van Johannes Torrentius (1628)
Nadat hij twee jaar lang was bespied en gevolgd, werd Torrentius op 30 augustus 1627 in Haarlem gevangengenomen. Of nu zijn levenswandel of zijn erotisch getinte werk de aanleiding voor de arrestatie was, is niet precies bekend. Wel weten we dat hem overdadig veel punten ten laste zijn gelegd, variërend van goddeloosheid en blasfemie tot het bedriegen van het volk, het schofferen van vrouwen en het verkwisten van geld. Op die bewuste dag zijn op zijn atelier en bij zijn vermogende vriend Christiaen Coppens op een boven-voorkamer in de Zijlstraat negen schilderijen aangetroffen, enkele voorzien van mannelijke en vrouwelijke naakten, maar ook stillevens met kannen, glas, tabak en pijpen. Drie stuks werden in beslag genomen. De onzedelijke schilderijen werden bij de magistratuur opgeborgen en als bewijs aangevoerd, later vernietigd of wie weet door de hoge heren zelf mee naar huis genomen. In maar liefst vijf verhoren werd Torrentius’ intieme leven tot in detail nagepluisd. Zo werd zijn huisknecht gedwongen te vertellen over Torrentius’ omgang met de zusters van genoemde Coppens en hun vriendinnen, waardoor bewezen moest worden dat hij een vrouwenliefhebber, verleider, echtbreker en bordeelbezoeker was. Een dag na zijn arrestatie werd Torrentius zelf al op zeventien van zulke punten verhoord. In het tweede verhoor komen maar liefst zestig punten aan de orde, waarin men hem onder andere verweet dat hij bij het schilderen met toverij omging. Waarop de kunstenaar riposteerde dat hij zijn verf mengde, zijn panelen met dunne ‘verwen’ schilderde en zijn stillevens glaceerde, terwijl hij ze plat op de grond legde. De meest ernstige beschuldiging in dat verhoor ging over het ergerlijk spotten met de godsdienst, in de herberg ‘van ’t Serpent’ in Delft. En voortdurend keerde de vraag terug of hij wel eens op de gezondheid van de duivel gedronken heeft. Later is uitgelegd dat Torrentius’ ‘toast op de duivel een familielid van Coppens blijkt te hebben gegolden’, die onder de bijnaam ‘duivel’ (=Hans Duyvel) bekendstond. Katholieke geestelijken beschuldigden hem ervan dat hij een gevaarlijke sekte ‘bijeen trachtte te brengen’. Grappen die Torrentius in zijn verhoren maakte, werden serieus genomen of niet begrepen. In ieder geval namen de rechters ze dom-ernstig op. Allerlei gezegden zouden Torrentius in de mond zijn gelegd: dat het geen zonde is zich in onkuisheid en onecht te begeven, ‘dat hij alle hoeren in de grote steden in contributie’ had en dat ‘de vrouwen van de Raadsheren er te zijner devotie’ waren. Torrentius ontkent dit alles gezegd te hebben. Volgens Theun de Vries deelde de kunstenaar stiekem het bed met Aleid ten Hove, de vrouw van de schout, een van de hoge heren in de rechtbank, die hem na het vijfde verhoor liet martelen. De laatste verhoren zijn een ware martelgang geweest. Voortdurend werd de kunstenaar geconfronteerd met getuigenverklaringen, die hij probeerde te bagatelliseren. De belangrijkste was die van ene dominee Zeelandus, die de magistratuur als spion op hem had afgestuurd. Het wekte al Torrentius’ verbazing dat deze dienstdoende dominee meer geïnteresseerd bleek in de ‘vuilschilderijen’ die zich achter de gesloten deuren in zijn atelier bevonden dan in het maken van een portret. Torrentius lijkt erin getuind te zijn: hij had het schilderij van de dominee voorzien van intieme, semi-pornografische, zinnenprikkelende scenes met jonge naakte knapen, zogenaamd om die in Griekse trant te schilderen. Uit het verslag van het vierde verhoor, op 2 december 1627, kennen we Torrentius’ uitleg over hoe hij verf geschikt maakte: dat hij een ei gevuld met verf drie weken lang onder een broedende kip had laten liggen, totdat hij dacht dat de verf door de hitte geschikt was te gebruiken. Vooraf aan zijn laatste verhoor op 29 december 1627 is hij zo gemarteld, dat hij door uitputting niet meer in staat was ook maar een vraag te beantwoorden. Er werd aangedrongen op een bekentenis voor het schenden van zedelijke normen, heiligschennis, voor echtebrekerij en het maken en in het geheim verhandelen van pornografische schilderijen. Torrentius gaf niet toe, hulde zich in stilzwijgen, überhaupt fysiek niet in staat zich te uiten, hetgeen de hoge heren als een bekentenis beschouwden. Op 25 januari 1628 werd de nog geheel verlamde Torrentius door de Haarlemsche Heeren berecht en tot de ‘vuurdood’ veroordeeld. In hoger beroep bij het Hof van Holland moest hij zonder advocaat bewijzen dat zijn behandeling tegen alle gewoonten en vormen van rechtspleging indruiste. Uiteindelijk werd zijn doodstraf omgezet in een gevangenisstraf van twintig jaar, met betaling van alle kosten. Zijn rijke vriend Christiaen Coppens, die met Torrentius lief en leed deelde en hem altijd in bescherming nam, werd voor vijftien jaar uit Haarlem naar Garderen op de Veluwe verbannen. Het proces veroorzaakte veel commotie, getuige de beschrijvingen van ‘journalisten’. In de gevangenis mocht Torrentius bezoek ontvangen. Zijn advocaat Reinout Schoorel en kunstenaars, waaronder Frans Hals mochten zelfs bekijken of hij er kon schilderen. Het werd hem ook toegestaan, maar vanwege verwondingen aan polsen en vingers is het daar niet van gekomen. Opmerkelijk is dat zijn (ex-)vrouw Neeltgen van der Camp enige tijd bij hem in de gevangenis ’t Werckhuys mocht verblijven, zonder dat dit bij de Haarlemse hoge heren bekend was. Torrentius was met haar in ondertrouw gegaan, toen hij nog in de Breedstraat in Amsterdam woonde. Hun huwelijk liep echter al na twee jaar op de klippen en draaide uit op een scheiding van tafel en bed.
C. Springer. Stadhuis van Haarlem in de zeventiende eeuw, waar T. werd verhoord, gemarteld en gevangen gezet (1869)
In Engeland waren de lotgevallen van Torrentius ter ore gekomen aan koning Charles I Stuart, die veel behagen in zijn werk schiep. Om hem uit zijn benarde situatie te bevrijden schreef de koning eigenhandig, in het Frans, een brief aan stadhouder Prins Frederik Hendrik, die daarop bij de Burgemeester en Schepenen een request indiende om Torrentius uit de gevangenis te ontslaan en hem naar Engeland te verhuizen. Aanvankelijk gaven de onwrikbare stadsregenten niet thuis, uit angstvallige vrees voor ketterijen van Torrentius. Liever wilden zij hem stilletjes in de gevangenis laten. Want hij werd als een gevaar voor het calvinistische land gezien, waar het conflict tussen remonstranten en contraremonstranten woedde: staatsgevaarlijk voor de godsdienstzin. De hoge heren wilden koste wat kost de gereformeerde religie bewaken en daarom moest Torrentius onschadelijk blijven. Het een-tweetje tussen de Engelse koning en Prins Frederik Hendrik kreeg toch zijn beslag. Toen ook de burgemeester van Haarlem medio 1630 op zijn vrijlating aandrong, mocht Torrentius na tweeënhalf jaar gevangenschap de oversteek naar Engeland maken. Het Stilleven met breidel, dat een vriend verborgen had gehouden, ging mee. Over wat Torrentius in Engeland heeft uitgericht is niets bekend. Gelet op wat ene Horace Walpole een eeuw later schreef: ‘Torrentius came to England but giving more scandal than satisfaction’, moet men hem daar ook als een controversieel type gezien hebben. Uiteindelijk keerde Torrentius als een gebroken man in 1641 of 1642 terug naar Nederland, waar hij afwisselend door zijn vrouw en ruziënde moeder werd verzorgd. Torrentius overleed in 1644 in Amsterdam, waar hij in de Nieuwe Kerk werd begraven. Met de Engelse koning liep het vijf jaar later trouwens slecht af. Hij eindigde op het schavot en zijn kunstverzameling werd te gelde gemaakt. Vanaf dat moment verdwenen de werken van Torrentius uit zicht, ook het Stilleven met breidel. Pas eeuwen later, in 1913, dook het in Enschede op: een kruidenier had het als deksel op een vat rozijnen zitten.
Het vers in Stilleven met breidel (boven)
Abraham Bredius geschilderd door Johannes van Welie (1918) (lo)
De biografie van Torrentius door A. Bredius (ro)
Stilleven met breidel stelt deskundigen dus nog steeds voor raadsels. Als Torrentius al van penselen gebruikmaakte, moet hij een buitengewoon uitvoerige penseelbehandeling gehad hebben. Het schilderij doet aan een geënsceneerde kleurenfoto denken, op het paneel schijnt slechts één kwaststreek te zitten. Over zijn techniek en hoe hij zijn verfsoorten prepareerde, is niets bewezen. De gebruikte pigmenten schijnen wel uit de zeventiende eeuw te komen, maar resten van olie hebben onderzoekers niet aangetroffen. Ook is niet bekend bij wie Torrentius in de leer was, of van wie hij het wassen van de penselen of het ‘verfwrijven’ leerde. Abraham Bredius, directeur van de voorloper van het Rijksmuseum en tussen 1889 en 1909 directeur van het Mauritshuis, deed intensief onderzoek in archieven en publiceerde in 1909 een uitgebreide monografie over Torrentius. Bredius beziet Torrentius ‘geestig van aard, wuft en lichtzinnig met vrijzinnige denkbeelden, wiens goddeloosheid men vereerde, maar die het bij het rechtzinnige en streng gelovige publiek had bedorven. Een ondeugende causeur, die bij dames altijd een wit voetje wist te halen. Maar bovenal als degene wiens kunst men als toverij zag, dat als omgang met de duivel werd uitgelegd’. Bredius was een kenner en gold als gezaghebbend. Daarom is het des te opmerkelijker dat hij zelf vier jaar later, toen in 1913 Stilleven met breidel ontdekt werd, geen onderzoek naar de echtheid heeft laten doen. Noch enig onderzoek naar de stilistische kenmerken, of de materiële staat ervan, noch naar de kleuren die rond 1630 gebruikelijk waren of de oplosbaarheid van de verf. Van Riemsdijk, de eerste directeur van het Rijksmuseum, verrichtte na de vondst van het paneel onderzoek en ontdekte op de achterkant van Stilleven met breidel het brandmerk CR van koning Karel de Eerste – CR staat voor Carolus Rex – waarmee het bewijs geleverd werd dat het stilleven van Torrentius uit de collectie van de Engelse koning afkomstig is. Overigens vergaloppeerde diezelfde Bredius zich in de jaren dertig met de ‘ontdekking’ van twee schilderijen van Vermeer, waaronder de Emmaüsgangers, dat een vervalsing van Han van Meegeren bleek te zijn. Mede op Bredius’ advies werd dit erkend als een originele Vermeer en daarom aangekocht door Museum Boijmans van Beuningen. Desondanks is Bredius’ studie over Torrentius van grote invloed geweest op het reconstrueren van de geschiedenis van Stilleven met breidel.
Filmopnamen bij het technisch onderzoek van het Stilleven met breidel in het Rijksmuseum
Naar wat er met de kunstwerken van Torrentius geschied is, kun je hooguit gissen. In zijn tijd ontwikkelde zich grote aandacht voor het realisme, dat zich uitte in portretkunst en in het schilderen van stillevens. Velen werkten in opdracht of voor de handel, die floreerde. Naarmate de woningen van de burgers meer muuroppervlak kregen, nam ook de vraag naar schilderijen toe. In navolging van de geldbelegging in het land kwam in het rijke Holland ook de geldbelegging in kunst op. Voor kunstenaars waren er de nodige afzetmogelijkheden. Het grote aanbod leidde bij kopers echter ook tot een zakelijke opstelling, waar de gemiddelde kunstenaar maar zelden rijk van werd. Uit het feit dat Torrentius het breed kon laten hangen, mag je concluderen dat hij zijn werk goed kon verkopen. Ik zou denken dat hij in die verzakelijkte wereld vooral zijn zinnenprikkelende schilderijen tegen behoorlijke bedragen heeft kunnen afzetten. Niets spannender voor een kunstenaar die met vele ‘jonge schoonen’ op goede voet stond. Het ligt in de rede te veronderstellen dat Torrentius een redelijk productieve kunstenaar moet zijn geweest, al zal die productie in 1627 gestopt zijn.
Inmiddels is de documentaire Cold Case Torrentius, die Maarten de Kroon in samenwerking met Jeanne van der Horst maakte, gereed. De première vindt op 24 septemberaanstaande plaats op het Nederlands Filmfestival in Utrecht. Ik kijk ernaar uit. Wellicht doet die meer licht schijnen op deze mysterieuze, onconventionele Torrentius, die we in onze tijd als een ‘vrije jongen’ zouden kwalificeren. En als hij nu geleefd zou hebben een topfotograaf zou zijn geweest, veronderstel ik. Misschien ontrafelen de filmmakers in hun documentaire ook hoe deze ‘olijke kwant’ zijn werk fabriceerde.
Dit artikel is gebaseerd op de volgende bronnen:
- Abraham Bredius, Johannes Torrentius. Schilder 1589-1644. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1909.
- Christopher Brown, ‘The strange case of Jan Torrentius. Art, sex and heresy in seventeenth-century Haarlem’, in: Roland E. Fleischer & Susan C. Scott, Rembrandt, Rubens, and the art of their times. Recent perspectives. Philadelphia: Penn State Department of Art History, 1997.
- Wouter Kloek & Annemarie Vels Heijn, Rijksmuseum Amsterdam. Topstukken uit de collectie. Amsterdam: Rijksmuseum Amsterdam, 1995.
- Theun de Vries, Torrentius. Het feest en de storm. Amsterdam: Singel Uitgevers, 1998.
- Willem Cerutti, De schilder en vrijdenker Johannes Torrentius (1588-1644). Een Haarlems-Amsterdams duivelskunstenaar. Haarlem: Loutje, 2014.
- Maarten de Kroon, ‘De tweede van Torrentius’, in: NRC Handelsblad van 30 mei 2014.
Met ontzettend veel plezier dit artikel gelezen, Michiel. Heerlijke zoektocht naar de persoon van Torrentius en zijn manier van schilderen. Klasse!
Misschien moet de uitvinding van de kleurenfotografie wel aan Torrentous toegeschreven worden. Ruim tweehonderd jaar voor de uitvinding van de zwart-witfotografie. Alleen moeten we nog zien te achterhalen welke chemie hij toepaste.
Ik ken Johannes Torrentius via de uitzending van Kunstuur. Daarna heb ik alles over hem gelezen op internet. Ik heb een kunstwerk gemaakt ter ere van Torrentius; https://plus.google.com/105792476709984401449/posts/3kuwi38kWe1?hl=nl
Gebruikte Torrentius niet als eerste de airbrush techniek?
In kunstuur zegt men: geen penseelhaartjes, sissend geluid, gebruik van camera obscura met lenzen dus.
Plat op de grond, tegen drukpers.
Mijn conclusie is dan airbrush op primitieve wijze. Blaasbalgen waren er, strootjes, geen olieverf maar waterbasis.
Volgens mij zou dat kunnen.
De onweerlegbare techniek die Torrentius weergeeft is op het niveau van verschillende kunstwerken uit de Piramide van Toetanchamon, waarvan de toegepaste techniek ons evenzo doet verbazen.
Torrentius is met zijn levenswandel, opvattingen en creatieve uitingen, een buitengewone persoonlijkheid geweest.
Zijn familie- of persoonlijk wapen, geeft een uit het water oprijzende ster te zijn. Het doet mij denken aan de verdronken wereld van Atlantis en alles wat daarvan bekend is.
Geachte heer Morel,
Uw lemma heb ik met veel plezier gelezen. Op verzoek van dr. Govert Snoek uit Moordrecht, die promoveerde op de Nederlandse Rozenkruisers, heb ik onderzoek gedaan hoe het stilleven van Torrentius in Enschede terecht zou kunnen zijn gekomen. Ik kwam niet verder dan twee hypotheses zonder echte bewijzen te hebben aangetroffen. Dat vond ik te weinig om er over te publiceren. Een deel van de resultaten van mijn onderzoek heeft Wim Cerutti kunnen gebruiken voor zijn boek. Daarvoor heeft hij het meeste overgeschreven van anderen. Dan doen wel meer auteurs, die te lui zijn om zelf de archieven in te gaan.