Oscar van Rappard van het Haagse V&L (links) in strijd met V.D. Kamp tijdens atletiekwedstrijden in Amsterdam op 11 augustus 1918 (l)
Toon Teeken, Recital, 2012, courtesy galerie Nouvelles Images, Den Haag (r)
Wat hebben Pulchri Studio en Haag Atletiek met elkaar te maken? Zijn het niet twee heel verschillende takken van ‘sport’? Toch hebben ze elkaar weten te vinden en organiseren ze eind augustus, ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van Haag Atletiek, een bijzondere tentoonstelling over sport en kunst. Het thema is Body in motion, over de schoonheid van het menselijk lichaam in beweging.
Pulchri Studio voelt zich midden in de samenleving staan. De oudste kunstenaarsvereniging van Den Haag, inmiddels 165 jaar oud, wil vooral een ontmoetingsplaats zijn voor de beeldende kunst en vandaar verbindingen leggen met andere (kunst)disciplines. Ook Haag Atletiek wil een ontmoetingsplaats zijn en heeft zich ontwikkeld tot een grote vereniging waar jong en oud, op zowel recreatief als topsportniveau, kunnen hardlopen en andere vormen van atletiek kunnen bedrijven.
Dat een atletiekvereniging zich ook met hedendaagse kunst ‘bemoeit’, lijkt mij een novum. Het is niet bepaald een gespreksonderwerp bij Haag Atletiek, sport en kunst zijn ook twee zaken die zich wat hoekig met elkaar verhouden. Toch was historicus en cultuurfilosoof Johan Huizinga er al in de jaren dertig van overtuigd dat ‘sport levenskracht, levensmoed, orde en harmonie schept: kostbare dingen voor de cultuur’. Met die uitspraak in het achterhoofd stapte het bestuur van Haag Atletiek naar Pulchri Studio met het verzoek na te denken over een tentoonstelling beeldende kunst. Al ras ontstond het idee voor een expositie die sport en kunst met elkaar verbindt. Als thema koos de tentoonstellingscommissie van Pulchri Studio voor Body in motion, over de schoonheid van het lichaam in beweging, in brede zin, niet alleen in atletiek, ook in andere takken van sport.
Dat sport en kunst met elkaar te maken hebben, uit zich mondjesmaat in de beeldende kunst, veel meer in taal. In de literatuur zijn (top)sportmomenten, ideale wedstrijden, schone acties en emoties daarbij door een schier eindeloze rij schrijvers en dichters als kunstwerken bewierookt. Hugo Borst, Cees Budding, Remco Campert, Jules Deelder, Nico Dijkshoorn, Kees Fens, Wilfried de Jong, Jan Mulder, Nico Scheepmaker, Bert Wagendorp e.a. beschikken en beschikten over de nodige retorische kwaliteiten. Toch hebben ook prominente beeldende kunstenaars in de loop van de tijd sportonderwerpen verbeeld. Daarin lijkt voetbal enigszins de overhand te hebben.
Bart van der Leck, Voetballers en scheidsrechter, 1913, collectie Gemeentemuseum Den Haag
Bart van der Leck (1876-1958), lid van de kunstenaarsbeweging De Stijl, maakte al in 1913 het mooiste en meest onschuldige voetbalschilderij. Een scheidsrechter met stropdas en een doordeweeks hoedje, geflankeerd door vier spelers, braaf gereed voor de aftrap, hem bewegingloos, met ontzag en vol verwachting aankijkend. Waarschijnlijk schilderde Van der Leck het naar aanleiding van de zege van het Nederlands elftal op Engelse amateurs, in 1913 in Den Haag. Die zette ons land in vuur en vlam. Het schilderij hangt in de vaste opstelling Mondriaan en De Stijl in het Haags Gemeentemuseum. Daar valt ook een ‘sportschilderij’ van een andere kunstenaar van De Stijl te bewonderen, een compositie van Vilmos Huszár (1884-1960) uit 1917, waarop men uit de rechthoekige vlakken schaatsenrijders ontwaart. Dan de Friese Dadaïst Thijs Rinsema (1877-1949), die in de jaren twintig beelden van springruiters en voetballers in actie reduceerde tot een compositie van kleuren, lijnen en vlakken. Niet minder bekend is Pyke Koch (1901-1991), vertegenwoordiger van het magisch realisme, die door hem beleefde of gefantaseerde voorstellingen van rugby- en voetbalspelers tot onderwerp maakte. Een van Kochs werken, Voetballers uit 1958, is in Body in motion te zien.
Pyke Koch, Voetballers, ca. 1958, collectie Museum Het Valkhof, Nijmegen
Vanaf de jaren zestig gingen kunstenaars hun eigen lichaam als beeldend materiaal gebruiken, dat zich vertaalde in performances, body art, fotografie en film. Niet sport, maar de beweging was het belangrijkste element. De kunstenaar Teun Hocks (1947) zien we in de tentoonstelling balanceren aan een kroonluchter. Het is Hocks ten voeten uit. Altijd manoeuvreert hij zich in de meest onmogelijke situaties, waardoor hij halsbrekende toeren moet uithalen. In zijn eentje voert hij zijn performances in zijn atelier uit, altijd tegen een zelfgeschilderd decor. Teun Hocks munt als antiheld uit in absurde beelden met een bizar gevoel voor humor: op stelten lopen door de sneeuw, koorddansen in het pikkedonker of huppelend op een hobbelpaard door de wei naar een wortel hengelen. Zijn ondernemingen lijken altijd te mislukken, maar telkens kruipt hij door het oog van de naald. Uit dit menselijke tekort spreekt iets tragisch en nostalgisch. Zijn vroege werk uit de jaren zeventig met experimenten zoals op water proberen te lopen, brengt de performances van een andere conceptuele kunstenaar in herinnering: Bas Jan Ader (1942-1975). Ader was gefascineerd door de val, het vallen als symbool van mislukken. Hij maakte er zeven kunstwerken over, foto’s en films, met veel gevoel voor de schoonheid van de tragiek. Zo zien we hem rollend van een dak vallen en aan een boomtak boven een sloot hangen en er uiteindelijk in kieperen. Of fietsend de controle over zijn lichaam verliezen om vervolgens een Amsterdamse gracht in te plonsen. Bas Jan Ader wilde als onderdeel van een kunstproject de nietigheid van een mens aantonen door in 1975 met een klein bootje de oceaan over te steken. Met fatale afloop.
Teun Hocks, Zonder titel, DVD loop, 2002 (collectie Heden)
Zeer recent is het werk van Guido van der Werve (1977), een van de belangrijkste videokunstenaars van dit moment. Ook Van der Werve plaatst zich in de traditie van de performancekunst. Onlangs was in het Stedelijk Museum zijn film Nummer veertien, home te zien: een 1500 kilometer triatlon die de kunstenaar vanuit een kerk in Warschau naar het kerkhof Père Lachaise in Parijs aflegt, zwemmend, fietsend en hardlopend. De kunstenaar zoekt hier de grenzen op van het menselijk uithoudingsvermogen. In de film overbrugt hij de afstand tussen het officiële graf van de componist Frédéric Chopin en diens hart, dat na zijn dood door zijn zuster naar Polen werd gesmokkeld om in zijn geboortegrond te worden begraven. De muziek van Chopin is sinds zijn jeugd een belangrijke inspiratiebron voor Guido van der Werve.
Meer conceptuele kunstenaars hebben later het medium foto en film voor het thema lichaam in beweging aangewend. Marijke van Warmerdam (1959) maakte in 1995 de videofilm Voetbal over een jongetje die een bal negen minuten hoog en behendig op zijn hoofd houdt. De installatie blinkt uit in grootse eenvoud. Verder kunnen we niet om de Haagse kunstenaar Dick Raaijmakers (1930) heen. Hij is de grondlegger en godfather van de elektronische muziek in Nederland, en maakte in 1979 een grootse performance: De grafische methode fiets. Een naakte man zit op een fiets en wordt met een trekmotor en trekkabel met een snelheid van een halve centimeter per seconde voortgetrokken over een weg van een kleine tien meter. Terwijl hij voortbeweegt, wordt de man door een van de fietspedalen in een extreem traag tempo uit het zadel gelicht.
Dick Raaijmakers, beelden ter voorbereiding van De grafische methode fiets, performance, 1979
Voor Body in motion nodigde Pulchri Studio ‑ ook landelijk via het BK-informatieblad ‑ beeldende kunstenaars uit om documentatie van werk in te sturen, geïnspireerd op het thema beweging in de sport. Maar liefst ruim 300 kunstenaars maakten van de uitnodiging gebruik. De tentoonstellingscommissie van Pulchri Studio heeft er een behoorlijke kluif aan gehad om een evenwichtige selectie uit de ingezonden documentatie te maken. Evenwichtig in de zin van verschillende technieken als schilder- en tekenkunst, beeldhouwwerken, fotografie, video en film, maar evenzeer vanuit verschillende invalshoeken. Uiteindelijk zijn 25 beeldende kunstenaars geselecteerd, van wie werk in de tentoonstelling te zien is. Zonder het werk van iemand tekort te doen, wil ik over enkele belangrijke Haagse kunstenaars iets memoreren. Om te beginnen over de schilders Elizabeth de Vaal en Willem Goedegebuure, die foto’s als basis voor hun werk gebruiken.
Het werk van Elizabeth de Vaal bestaat meestal uit reeksen over een bepaald onderwerp. De schilderijen uit de serie die zij bij Pulchri toont, vinden hun oorsprong in het British Museum in Londen, waar zij jaren geleden The Elgin Marbles zag. Zij schrok ervan, omdat zij in haar optiek naar verminkte lichamen leek te kijken in plaats van naar goden, helden of atleten. Het inspireerde haar begin jaren tachtig tot het schilderen van Griekse torso’s, niet als verheerlijking maar om dit misverstand van haar af te schilderen. Wat zij anno 2013 op foto’s van voetbalwedstrijden ziet, is geweld, heldendom, verering en vooral de sporter als atleet. De geschilderde vorm, afgeleid van krantenfoto’s van deze wedstrijden, is bij De Vaals werk geïsoleerd en krijgt een nieuwe persoonlijke betekenis. De fors opgezette schilderijen, die vanuit een geheel andere context vaak gepaard gaan met toevoegingen van beeldelementen uit heden en verleden, geven blijk van grote verbeeldingskracht. Zoals zij zelf zegt: ‘Voor het oog van de waarnemer duelleert het waarschijnlijke met het onwaarschijnlijke. De werken tonen een visie waarin optimisme, poëzie en het macabere tot elkaar worden gebracht’.
Elizabeth de Vaal, Falende omstandigheden, 2012 (l)
Willem Goedegebuure, Helsinki, 2005/2006
Dat Willem Goedegebuure een gepassioneerd schilder is, maakt de volgende uitspraak duidelijk: ‘Tussen datgene wat voorgesteld wordt en de manier waarop ik het mij als schilder voorstel, zit de verf. Eigenlijk is dat het gebied dat ik problematiseer.’ De liefde voor kwast en verf spat van zijn doeken af, die zich kenmerken door een krachtige penseelvoering. Ook voor hem zijn foto’s een grote inspiratiebron, met dien verstande dat hij ze dagelijks uit de krant haalt en ze vrij intuïtief kiest. Juist niet vanwege de plek of de gebeurtenis, maar omdat hij er een goed schilderij van verwacht. In zijn schilderijen refereert Goedegebuure niet aan een bepaalde periode of plek. Juist expliciete suggesties van tijd en plaats vermijdt hij, omdat hij streeft naar tijdloosheid. Slechts de titel van zijn werken, meestal aangeduid met een plaats, verraadt waar de gebeurtenis zich heeft afgespeeld. In de tentoonstelling hangen twee schilderijen: Helsinki is een natte dag tijdens de WK atletiek, waar de lopers eerst zelf het water van de baan moesten vegen. Die scène speelde een rol in zijn serie werken Clean Up Time, waarin het begrip ‘opnieuw beginnen’ werd uitgediept. Zürich is geïnspireerd op een tenniswedstrijd, waarin Martina Hingis speelde, en valt binnen een reeks waarin ‘velden’ in de ruimste zin aan de orde kwam.
Van een geheel andere orde is de schilder, installatiekunstenaar en performer Kees Koomen, immer gefascineerd door de overgang tussen figuratie en abstractie, die uiteindelijk tot het modernisme heeft geleid. De dansende figuren in zijn installatie zijn eigenlijk ontleend aan dagboeken met schilderijen, waarin hij de figuratie met horizontale en verticale kwaststrepen opbouwde en perspectief alleen door kleur en verschil van toon suggereerde. Een volgende stap was het isoleren van de kwaststreken en die met gekleurd, beschilderd papier op de tentoonstellingslocatie zelf te prepareren. In zijn installatie (video en schilderwerk), die hij speciaal voor Body in motion vervaardigde, verkent Koomen vooral het spanningsveld tussen figuratie en abstractie.
Kees Koomen, House, 2008 (l)
Kees Koomen, Mont Ventoux, 2012 (m)
De tekeningen van Irma den Hertog gaan over mensen die zich in water bewegen. Water als universeel symbool voor verandering, voor waarheid en filosofische wedergeboorte. Een onderdompeling in water symboliseert een confrontatie met ons diepste onbewuste. Het beweeglijke water geeft Den Hertog de kans om figuren te abstraheren en te deformeren. Ook om te spelen met compositie, contrasten en verschillen in lijnvoering. Feitelijk probeert zij een ingrijpend psychofysisch transformatieproces zichtbaar te maken. Een ingrijpende, vaak mystieke ervaring, die van oudsher wordt aangeduid als ‘inspiratie’. Het maakt Den Hertog niet uit hoe we dit transformatieproces noemen, maar het is in de woorden van Goethe samen te vatten als: ‘Stirb und werde’. Een kleine groep kunstenaars heeft aan den lijve ervaren hoe ingrijpend die filosofische wedergeboorte is en net als Paul Klee geprobeerd het onzichtbare zichtbaar te maken.
Irma den Hertog, Zonder titel, 2013
Van twee overleden Haagse kunstenaars is tevens werk opgenomen, omdat hun werk bijzonder goed in het thema past. Van Kees van Bohemen (1928-1985) worden drie werken getoond, die uit de kelders van het Haags Gemeentemuseum zijn geplukt. Van Bohemen maakte tot 1960 deel uit van de Nederlandse Informelen, samen met Armando, Jan Henderikse, Henk Peeters en Jan Schoonhoven. Hij was een beetje een vreemde eend in de bijt. Door zijn felle kleurcontrasten en materiaalgebruik van pure olieverf was hij eerder abstract-expressionistisch dan informeel van aard. Terwijl zijn groepsgenoten zich begin jaren zestig in de Nulgroep verenigden en daarmee, zij het tijdelijk, met de schilderkunst afrekenden, ging Van Bohemen voort op zijn eigen informele weg. De jaren daarna volgde een periode waarin hij de sport tot thema in zijn werk maakte. Dit gebeurde naar aanleiding van een verblijf in Amerika. Veelal zijn het zijn kleurrijke, figuratieve werken van sportfiguren, sportwedstijden of autoraces, die op spontane wijze direct uit de verfmaterie zijn ontstaan. Met de presentatie van twee zwart-wittekeningen van een bokswedstrijd hopen we Kees van Bohemen enigszins uit de vergetelheid te halen.
Robert Collette, EK finale Nederland – Rusland, 1988
Dat doen we tevens met een Haagse topfotograaf uit de jaren zeventig en tachtig: Robert Collette (1941-2004), in kunstkringen nauwelijks bekend. Hij maakte de Victory Boogie Woogie van het Nederlandse voetbal. Althans, zo betitelde conservator Wim van Sinderen van het Fotomuseum de volley van Marco van Basten, die Nederland in 1988 de Europese titel bezorgde. Robert Collette ving dat beslissende moment. Voor zijn meest beroemde foto koos de fotograaf een wat onorthodoxe plek, niet achter de goal of bij de achterlijn, maar aan de zijlijn, waar hij het gedrang van de voor elkaar springende fotografen beter kon vermijden. Het resulteerde in een ongemanipuleerd, zinderend beeld, waarop spanning, ingehouden emoties en de naderende ontlading voelbaar zijn. Dit plaatje-van-een-doelpunt staat nog steeds in het geheugen van menig landgenoot geëtst.
Albert Spree (V&L) wint van Tinus Osendarp (De Trekvogels) op de 100 meter sprint tijdens de atletiekwedstrijd om Prins Hendrikbeker in 1941 in Den Haag
De tentoonstelling wordt gecompleteerd met enkele foto’s uit het archief van Haag Atletiek. In Pulchri zijn er vier te zien. Op één daarvan aanschouwt men de eindsprint van de 100 meter ter gelegenheid van de strijd om de Prins Hendrikbeker in 1941 in Den Haag, tussen Tinus Osendarp en Albert Spree, die op het nippertje wint. Tinus Osendarp, lid van De Trekvogels, een van de voorlopers van Haag Atletiek, vormt een zwarte bladzijde in de Haagse atletiekgeschiedenis. Op de Olympische Spelen van 1936 in Berlijn, die de nazi’s publicitair naar zich toe trokken, won Osendarp twee keer brons, op de 100 meter achter de grote Jesse Owens, die het goud binnenhaalde. In de oorlog ontpopte Osendarp zich als een notoire NSB’er, waardoor atletiekwedstrijden in die jaren een explosieve lading kregen. Veel ‘goede’ atleten belandden achter de tralies. En erger. Topsprinter Albert Spree van Vlug & Lenig overleefde de oorlog niet. Hij overleed in 1943 in concentratiekamp Ravensbrück.
Joost van den Toorn, Olympia, 2012, courtesy galerie Nouvelles Images, Den Haag
De kunstenaar Joost van den Toorn maakte onlangs een sculptuur van een discuswerpende Hitler, die volledig uit balans en met een topzwaar hoofd is verbeeld. De nazileider is volop in beweging, maar je ziet hem bij zijn worp al op zijn bek gaan. Met dit beeld, voorzien van de toepasselijke titel Olympia, lacht de kunstenaar machtswellustelingen als de Führer en atleet Osendarp, die van elke vorm van humor verstoken waren, vierkant uit. Als inspiratiebron voor Joost van den Toorn diende een van de hoofdmannen van de Batakstam, die altijd met kloeke hoofden worden afgebeeld. Binnen de hierboven geschetste context mocht dit verpletterende ‘foute’ beeld niet op de tentoonstelling ontbreken.
Body in motion is een bijzondere tentoonstelling, niet alleen voor Pulchri Studio maar zeker ook voor Haag Atletiek, een vereniging die midden in de maatschappij staat en haar 100-jarig bestaan niet tot een feestje in eigen kring wilde beperken. Wie weet creëert de samenwerking met Pulchri Studio in deze tentoonstelling een verbinding tussen sporters, sportliefhebbers, kunstenaars en kunstminnenden, die elkaar anders misschien niet zo snel zouden ontmoeten.
[…] ook het openingswoord van Michiel […]
Wat een verrassend onderwerp! Je zou er nog Job koelewijn aan kunnen toevoegen met zijn videowerk “sur place” ( waarbij stilstand inspannender is dan beweging en dat is voor iemand die net met pensioen is een spannende gedachte…….)
Liefs,
Liesbeth van Abbe